ECLI:NL:RBDHA:2024:102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.21701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op gezondheidsgronden van Iraanse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024 wordt het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1949, tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek om gezondheidsredenen beoordeeld. Eiseres heeft in 2017 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar eerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning zijn afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag voor uitstel van vertrek op 20 april 2023 afgewezen, gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeert dat de medische behandeling die eiseres nodig heeft, beschikbaar is in Iran en dat zij in staat is om te reizen, mits met de juiste ondersteuning.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag terecht in stand heeft gelaten. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar medische situatie zodanig is dat zij niet kan reizen of dat de zorg in Iran niet toegankelijk is. De rechtbank wijst erop dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar financiële situatie en de kosten van de benodigde zorg in Iran. Bovendien is er geen bewijs dat haar medische klachten zullen verergeren door terugkeer naar Iran.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat haar recht op privéleven niet voldoende is gewaarborgd, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in eerdere beslissingen al rekening heeft gehouden met haar medische situatie en de mogelijkheid van behandeling in Iran. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek om gezondheidsredenen zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023, samen met het beroep in de zaak NL23.14550, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren in 1949. Zij woonde vanaf haar geboorte in Iran. In 2015 is de echtgenoot van eiseres overleden. Zij is vervolgens in 2017 afgereisd naar Nederland en heeft daar sindsdien meerdere aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning. Op 18 augustus 2017 is haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond en is aan haar een terugkeerbesluit opgelegd. Daarna heeft zij nog verschillende aanvragen ingediend, die niet hebben geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning of een andere verblijfstitel. De laatste aanvraag die zij in dit verband heeft ingediend, betrof een aanvraag van 16 augustus 2018 om een verblijfsvergunning regulier voor familieleven op grond van artikel 8 EVRM om bij haar kinderen en kleinkinderen te verblijven. De staatssecretaris heeft die aanvraag afgewezen en is met zijn beslissing op de bezwaren van eiseres bij die afwijzing gebleven. Het beroep in de zaak NL23.14550 gaat over die afwijzing.
2.1.
Deze zaak gaat over een procedure die eiseres daarna in gang heeft gezet. Zij diende namelijk op 25 november 2022 een aanvraag in voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op grond van dit artikel wordt een vreemdeling niet uitgezet zolang het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. De staatssecretaris heeft met het besluit van 20 april 2023 de aanvraag afgewezen. Hij heeft de afwijzing gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze procedure of de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek in het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het BMA-Advies
4. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op een advies van BMA. BMA heeft dat advies opgesteld aan de hand van de medische informatie die door de behandelaars van eiseres is verstrekt. Uit het advies volgt dat eiseres last heeft van een hoge bloeddruk en een vertraagde schildklierfunctie. Verder heeft zij onder meer last van rug- en knieklachten vanwege fors overgewicht, wat haar beperkt in haar mobiliteit. Ook volgt uit het advies dat eiseres lijdt aan depressieve klachten en spanningsklachten. Zij staat voor haar klachten onder behandeling bij een huisarts en gebruikt hiervoor medicatie. Uit het advies volgt dat er op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan als de behandeling van de hoge bloeddruk van eiseres stopt. Dit kan namelijk leiden tot cardiovasculaire complicaties, met mogelijk overlijden als gevolg. BMA heeft vervolgens in het advies vermeld dat de behandeling en medicatie die eiseres nodig heeft in algemeen medisch-technische zin beschikbaar zijn in het land van herkomst. In het advies staat ook dat een dochter van eiseres zorg aan haar verleent. Het gaat daarbij om hulp bij handelingen zoals douchen en het begeleiden naar afspraken. BMA ziet deze zorg niet als mantelzorg die noodzakelijk is voor het slagen van de medische behandeling. BMA staat in het advies ook stil bij de vraag of eiseres in staat is om te reizen. Volgens het advies kan eiseres reizen. Daarbij is fysieke overdracht [1] niet noodzakelijk. Wel adviseert BMA dat eiseres zich gedurende de reis met een rolstoel of een soortgelijke voorziening moet kunnen verplaatsen en dat zij bij de reis geassisteerd wordt door een bekende derde of een verpleegkundige.
Is het advies van BMA voldoende inzichtelijk en concludent?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op het advies van BMA. Allereerst volgt volgens haar uit het arrest X tegen Nederland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2022 [2] dat ook onderzoek had moeten worden gedaan naar de verergering van haar medische situatie op lange termijn. In het geval van eiseres volgt hieruit dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken wat de gevolgen zouden zijn van de ontwikkeling van haar depressieve klachten. Zij vreest dat deze klachten zullen toenemen als zij wordt gescheiden van haar kinderen. Volgens eiseres heeft BMA in het advies ten onrechte geen rekening gehouden met die omstandigheid.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris. De staatssecretaris dient op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ervan te vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk en concludent is. Als dit het geval is, dan mag hij in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiseres om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld door het indienen van een contra-expertise. Met verklaringen van haar eigen behandelaren kan eiseres de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan. [3]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het arrest X tegen Nederland in dit kader niet slaagt. Het ging in dat arrest om een situatie waarin een vreemdeling in Nederland medische behandeling kreeg vanwege pijnklachten die verband hielden met zijn ziekte. In het arrest overwoog het Hof dat het in strijd is met het Europese recht om een terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel vast te stellen, als er ernstige gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene in het derde land waarnaar hij zou worden overgebracht zal worden blootgesteld aan een reëel risico dat de door die ziekte veroorzaakte pijn in geval van terugkeer aanzienlijk, op onomkeerbare wijze en snel zal toenemen omdat de enige doeltreffende pijnbehandeling in dat land verboden is. Een soortgelijke situatie doet zich in het geval van de depressieve klachten/spanningsklachten van eiseres niet voor. Uit het medisch dossier van eiseres volgt niet dat zij vanwege deze klachten onder actieve behandeling staat binnen de geestelijke gezondheidszorg. De enige behandeling die eiseres krijgt voor deze klachten bestaat uit het gebruik van het medicijn alprazolam, dat zij gebruikt tegen spanningsklachten. Zoals uit het BMA-advies volgt, en door eiseres niet is betwist, is dit medicijn voorhanden in Iran. Er bestaat in het geval van eiseres dus geen aanknopingspunt voor de conclusie dat haar bestaande medische klachten door het wegvallen van de enige doeltreffende behandeling zal verergeren. Zoals de staatssecretaris verder terecht heeft gesteld, dient bij de beoordeling van een aanvraag om uitstel van vertrek alleen te worden gekeken of er om medische redenen een reëel risico bestaat op een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege het vertrek van de vreemdeling en of de vreemdeling in staat is te reizen. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiseres het als schrijnend ervaart dat zij bij terugkeer naar Iran van haar kinderen wordt gescheiden, maar benadrukt dat de staatssecretaris binnen het kader van deze procedure enkel dient na te gaan of eiseres in een medische noodsituatie terechtkomt vanwege het wegvallen van een noodzakelijke medische behandeling. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het advies van BMA in dit kader onvolledig is.
5.3.
Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verklaring van haar huisarts. De huisarts heeft namelijk verklaard dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te wonen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat BMA geen betekenis hoefde toe te kennen aan de verklaring van de huisarts. Uit het Protocol Medische Advisering van februari 2021 volgt dat BMA de advisering baseert op medische gegevens. De medisch adviseur van BMA ontleent alleen feitelijke informatie over klachten, diagnostiek en behandeling in Nederland uit de informatie van de behandelaars. BMA laat zich bij de advisering niet leiden door persoonlijke opvattingen van behandelaars. De verklaring door de huisarts, dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te wonen, moet als een dergelijke persoonlijke opvatting worden beschouwd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er feitelijke informatie over haar klachten, diagnostiek en behandeling in Nederland niet bij het advies van BMA zijn betrokken. BMA heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat de mantelzorg die eiseres ontvangt niet noodzakelijk is voor het slagen van haar medische behandeling. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de totstandkoming van dit advies onzorgvuldig is geweest. Nu eiseres geen contra-expertise heeft ingebracht die deze conclusie bestrijdt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het BMA-advies mocht baseren.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiseres gelet op haar medische omstandigheden in staat om te reizen?
6. Eiseres voert aan dat het voor haar niet mogelijk is om te reizen. Gelet op haar verminderde mobiliteit kan zij niet zelfstandig reizen. Dit volgt ook uit het BMA-advies. Er kan echter niemand met haar meereizen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft namelijk een negatief reisadvies afgegeven voor Iran. Dit advies geldt ook voor personen die naast een Nederlandse nationaliteit ook een Iraanse nationaliteit hebben of hebben gehad. De kinderen van eiseres vallen onder die laatste categorie. Er kan daarom van hen niet worden verwacht dat zij eiseres gedurende de reis assisteren.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet volgt dat het voor haar onmogelijk is om te reizen. Daarbij kan in het midden blijven of uit het negatieve reisadvies daadwerkelijk volgt dat van de kinderen van eiseres niet kan worden verwacht dat zij eiseres begeleiden bij de terugkeer. Uit het advies volgt namelijk ook dat eiseres zich door een verpleegkundige kan laten begeleiden. Zoals namens de staatssecretaris op de zitting is toegelicht, kan de staatssecretaris daarbij als dat nodig is de volledige reisbegeleiding door een verpleegkundige voor eiseres verzorgen. Eiseres heeft die stelling van de staatssecretaris niet weersproken.
Is de zorg voor eiseres feitelijk toegankelijk?
7. Eiseres stelt dat de zorg in Iran voor haar feitelijk niet toegankelijk is. Zij is niet zelfredzaam en heeft om financiële redenen geen toegang tot de zorg in Iran. In Nederland wordt zij financieel volledig ondersteund door haar kinderen, maar zij kunnen die steun niet voortzetten als eiseres teruggaat naar Iran, vanwege de economische sancties die gelden voor dat land.
7.1.
Uit vaste rechtspraak [4] van de Afdeling volgt dat het volgens punt 186 van het arrest Paposhvili [5] aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM. Als hij dit bewijs heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de zorg in Iran voor haar feitelijk niet toegankelijk is. Haar enkele stelling dat zij niet beschikt over de financiële middelen om de zorg te bekostigen, is hiervoor onvoldoende. Eiseres heeft immers niet inzichtelijk gemaakt wat de daadwerkelijke kosten van de voor haar noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Ook heeft zij geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, of onderbouwd waarom zij voor haar behandeling niet kan terugvallen op de Iraanse overheid of hiervoor een zorgverzekering kan afsluiten.
7.2.1.
Ook de stelling van eiseres dat zij vanwege verminderde zelfredzaamheid feitelijk geen toegang heeft tot de behandeling, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Daarbij geldt allereerst dat, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over het BMA-advies, weliswaar sprake is van verminderde mobiliteit, maar dat niet vast staat dat eiseres in het geheel niet in staat zou zijn om zelfstandig naar een zorgverlener af te reizen. Bovendien heeft eiseres met de enkele stelling dat zij in Iran niet beschikt over een sociaal netwerk niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk in een sociaal isolement zal verkeren. Het lag op de weg van eiseres om deze stelling nader te onderbouwen, te meer nu zij voor haar komst naar Nederland ruim 68 jaar in Iran heeft gewoond en zich ook na het overlijden van haar echtgenoot nog twee jaar staande heeft kunnen houden. Ook volgt uit de gedingstukken dat eiseres in 2016 en 2017 naar Nederland heeft kunnen afreizen op basis van een visum voor kort verblijf. Voor de afgifte van een dergelijk visum heeft eiseres aannemelijk moeten maken dat zij voldoende sociale en economische binding heeft met haar land van herkomst.
7.2.2.
Op de zitting voert eiseres nog aan dat haar situatie ten opzichte van de periode direct na het overlijden van haar man is gewijzigd. Zij stelt dat zij tot haar komst naar Nederland in Iran nog een beroep doen op verzorging door een neef, maar dat die neef inmiddels is overleden. Ook heeft zij haar huurwoning moeten opzeggen en heeft zij het resterende spaargeld opgemaakt. Deze verklaringen doen aan het voorgaande niet af. Zoals de staatssecretaris terecht heeft gesteld, zijn deze omstandigheden voor het eerst op de zitting naar voren gebracht, zodat hier ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen rekening mee kon worden gehouden. Bovendien heeft eiseres deze stellingen niet onderbouwd.
7.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met het recht van eiseres op privéleven?8. Eiseres voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet getoetst is aan artikel 8 van het EVRM en aan artikel 7 van het Handvest. Uit het al eerder genoemde arrest X tegen Nederland volgt dat de medische behandeling onderdeel uitmaakt van het privéleven. Er moet daarom getoetst worden of verwijdering van een vreemdeling leidt tot een inperking van dit recht op privéleven, aldus eiseres.
8.1.
Uit punt 93 en 94 van het arrest X tegen Nederland volgt dat de medische behandeling van een vreemdeling in zoverre van belang is voor de uitoefening van diens recht op privéleven, dat deze van invloed is op de lichamelijke en geestelijke integriteit van die vreemdeling. Die lichamelijke en geestelijke integriteit zijn op hun beurt van belang voor de uitoefening van het recht op privéleven, omdat dit in zekere mate ook het recht inhoudt van het individu om relaties aan te gaan en te ontwikkelen met zijn medemens.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft voorafgaand aan haar verzoek om uitstel van vertrek een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Met een besluit van 21 april 2023 heeft de staatssecretaris opnieuw op die aanvraag van eiseres beslist. In het bestreden besluit is uitdrukkelijk verwezen naar de motivering in dat besluit en de daarin gemaakte afweging over het recht op privéleven. In die motivering is expliciet rekening gehouden met de omstandigheid dat de medische behandeling van eiseres in Iran kan worden voortgezet. Er doet zich in het geval van eiseres dan ook geen situatie voor zoals bedoeld in het arrest X tegen Nederland. Eisers heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat (een deel van) haar medische behandeling zal wegvallen als zij moet terugkeren naar Iran en dat zij als gevolg daarvan minder in staat zal zijn om haar recht op privéleven uit te oefenen. Voor zover de staatssecretaris deze omstandigheden had moeten betrekken bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om uitstel van vertrek, is de rechtbank van oordeel dat hij dat in dit geval voldoende heeft gedaan.
Had de staatssecretaris eiseres moeten horen in bezwaar?
9. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar in strijd met artikel 7:3 van de Awb niet heeft gehoord in de bezwaarfase. De staatssecretaris had het bezwaar niet mogen aanmerken als kennelijk ongegrond.
9.1.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb mag van horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag deze bepaling enkel worden toegepast, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. In haar uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling het beoordelingskader dat de staatssecretaris daarbij dient te hanteren in vreemdelingenzaken nader uiteengezet. [6] De rechtbank verwijst kortheidshalve naar deze uitspraak van de Afdeling.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het geval van eiseres mogen afzien van het horen in bezwaar. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand duidelijk was dat hetgeen eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht niet zou leiden tot een ander besluit. Eiseres heeft in bezwaar namelijk geen nieuwe stukken overgelegd of concrete informatie naar voren gebracht die aanleiding gaf om de conclusies uit het advies van BMA of het standpunt over de feitelijke toegankelijkheid van de benodigde zorg in twijfel te trekken. Uit de overwegingen onder 8.2 volgt verder dat ook het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM geen aanleiding gaf om haar in bezwaar te horen. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat eiseres in het kader van haar aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM tijdens een hoorzitting van 18 november 2022 haar privéleven heeft kunnen toelichten.
9.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat wil zeggen; dat de vreemdeling na aankomst direct wordt overgedragen aan een medische instantie.
2.ECLI:EU:C:2022:913.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:571.
5.EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.