ECLI:NL:RBDHA:2024:1014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
23/4675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de Tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Vereniging Energie voor Mobiliteit en Industrie en andere eisers tegen de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 5 juni 2023, waarin hun bezwaar tegen de Tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Tijdelijke beleidsregel een beleidsregel is en geen concretiserend besluit van algemene strekking. Dit betekent dat de regels die in de beleidsregel zijn opgenomen, niet als een algemeen verbindend voorschrift kunnen worden aangemerkt, maar als richtlijnen voor de beoordeling van vergunningaanvragen voor elektrische laadpunten langs rijkswegen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, dat de Tijdelijke beleidsregel als een concretiserend besluit moet worden gezien, verworpen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet in de gelegenheid heeft gesteld om over het bezwaar te worden gehoord, maar dat dit geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de minister om de toepassing van de Awb te hanteren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

Vereniging Energie voor Mobiliteit en Industrie, te Den Haag,Vissers Energy Group B.V., te Horst,EG Retail (Netherlands) B.V., te Breda,Tamoil Nederland B.V., te Ridderkerk,TotalEnergies Marketing Nederland N.V., te Den Haag,eisers

(gemachtigde: mr. V.J. Leijh),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

(gemachtigde: J.M. Bergstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers van 13 juli 2023 tegen het besluit van 5 juni 2023 waarbij hun bezwaar tegen de Tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen [1] (hierna: de Tijdelijke beleidsregel) kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard (bestreden besluit).
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eisers tegen de Tijdelijke beleidsregel kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft het betoog van eisers dat de Tijdelijke beleidsregel is aan te merken als een concretiserend besluit van algemene strekking waartegen bezwaar kan worden gemaakt verworpen.
3. In beroep hebben eisers hun betoog herhaald. De rechtbank overweegt als volgt.
4.
Een beleidsregel wordt in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedefinieerd als een 'bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan’.
4. De rechtbank is van oordeel dat de Tijdelijke beleidsregel een beleidsregel is. De rechtbank is met de minister van oordeel dat de Tijdelijke beleidsregel algemene regels geeft die van toepassing zijn bij de beoordeling van iedere aanvraag om een vergunning voor het realiseren en behouden van elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen. De Tijdelijke beleidsregel bevat een uitleg van de toepassing van de bevoegdheden van de minister neergelegd in artikel 2 en artikel 3 van de Wbr en geeft regels voor de afweging van belangen door de minister bij het gebruik van die bevoegdheden. Het gaat dus niet om een besluit dat een algemeen verbindend voorschrift nader naar tijd, plaats, of ruimte bepaalt, zonder in een zelfstandige normstelling te voorzien. Van een concretiserend besluit van algemene strekking is daarom geen sprake. [2] Dat wordt ook niet anders omdat de Tijdelijke beleidsregel voor eisers van bijzondere betekenis is bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteiten.
5. De beroepsgrond dat de minister ten onrechte eisers niet in de gelegenheid heeft gesteld over het bezwaar te worden gehoord, slaagt niet. Het gegeven dat de minister eisers in de gelegenheid heeft gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen, doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de minister om toepassing te geven aan artikel 7:3 van de Awb. Er moet redelijkerwijs geen twijfel mogelijk zijn over de vraag of tegen een besluit geen beroep bij de bestuursrechter openstaat en dus ook geen bezwaar kan worden gemaakt.
Dat is, zoals hiervoor is geoordeeld, bij het bezwaar tegen de Tijdelijke beleidsregel het geval. Dit document, noch de daarbij gegeven toelichting, geeft een aanknopingspunt voor de opvatting dat hierin een concretiserend besluit van algemene strekking is opgenomen. De Tijdelijke beleidsregel geeft uitsluitend op een tweetal punten – de geldigheidsduur van vergunningen en de vergunningstop – een aanvulling op de Kennisgeving voorzieningen verzorgingsplaatsen langs rijkswegen [3] . Die Kennisgeving blijft, volgens de toelichting, de drager van het relevante beleid.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt in het openbaar op 22 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2022, tot vaststelling van een tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen, Stcrt, 23 december 2022, nr. 32554.
2.Uitspraak van 21 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4789, r.o. 15.
3.De Kennisgeving is in 2004 vastgesteld en in 2011, 2013, 2017 en 2021 gewijzigd.