In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 juni 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 26 december 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden was door verweerder met negen maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 3 april 2024 in gebreke gesteld, waarna hij meer dan twee weken later beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen, inclusief de mogelijkheid van het opleggen van dwangsommen. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.