In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 11 juni 2024, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk, P. Oronsaye. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.20763), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,00. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.