ECLI:NL:RBDHA:2024:10104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag is aangewezen. Eiser heeft op 11 juni 2024 zijn beroep behandeld, waarbij hij zijn situatie in Kroatië uiteenzette, inclusief mishandeling door autoriteiten vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank constateert dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gereageerd op de specifieke omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, wat leidt tot een motiveringsgebrek in het besluit. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de Staatssecretaris alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.M. Hagg),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Oronsaye als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank bespreekt de beroepsgronden hieronder.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Motiveringsgebrek
4. Eiser stelt dat met het bestreden besluit onvoldoende gereageerd is op hetgeen hij naar voren heeft gebracht in de zienswijze. In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 29 februari 20242 staat onder meer dat de staatssecretaris rekening moet houden met alle informatie die door de vreemdeling wordt verstrekt met betrekking tot de overdracht. De verklaringen van eiser en de door hem overgelegde (indirecte) bewijzen moeten worden meegenomen in de besluitvorming. In het bestreden besluit is enkel gebruik gemaakt van standaardblokken, zonder dat er specifiek wordt ingegaan op de persoonlijke situatie en verklaringen van eiser. Eiser heeft in zijn zienswijze verklaard dat hij asiel heeft aangevraagd in Kroatië, maar op het moment dat hij vertelde dat hij asiel wilde aanvragen omdat hij homoseksueel is, werd hij apart genomen. Hij werd meegenomen naar een andere kamer en werd daar mishandeld door twee agenten. Vervolgens is eiser naar een treinstation gebracht en is hem medegedeeld dat hij Kroatië moest verlaten. Deze verklaringen van eiser over wat er met hem is gebeurd in Kroatië zijn door de staatssecretaris niet (kenbaar) meegewogen in het bestreden besluit. Doordat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft geschreven dat de omstandigheden die eiser in Kroatië heeft meegemaakt voor eiser als vervelend ervaren kunnen worden, heeft de staatssecretaris niet betwist dat dit gebeurd is.
5. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Eiser heeft in de zienswijze omstandigheden naar voren gebracht die hij in Kroatië heeft meegemaakt. Die omstandigheden worden in het bestreden besluit benoemd. Ook blijkt uit het bestreden besluit dat de staatssecretaris deze verklaringen niet voldoende vindt om niet meer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris vindt dat de verklaringen niet zijn onderbouwd en onvoldoende voor de conclusie dat eiser bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Hieraan wordt echter geen verdere uitleg gegeven. De staatssecretaris bedient zich van standaardoverwegingen die geen reactie vormen op datgene wat in de zienswijze staat vermeld. De staatssecretaris heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht waarin staat vermeld dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke en kenbare motivering. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
6. De rechtbank zal onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank doet dit mede aan de hand van hetgeen is besproken op zitting.
Het claimakkoord
7. Eiser stelt dat er geen sprake is van een ondubbelzinnig claimakkoord, terwijl dit wel noodzakelijk is om iemand over te dragen. Nu zeggen de Kroatische autoriteiten aan de ene kant dat het terugnameverzoek wordt geaccepteerd om vervolgens het standpunt in te nemen dat nog onderzocht moet worden of zij ook verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In het claimakkoord staat namelijk dat het
2 ECLI:EU:C:2024:195, par 66-81.
claimverzoek wordt geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening
‘in order to continue to determine reponsibility for the above mentioned person’. Dit gaat in tegen de Dublinverordening. Hierdoor houden de Kroatische autoriteiten een slag om de arm.
8. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ondubbelzinnig claimakkoord, ook nu de Kroatische autoriteiten het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening hebben geaccepteerd. Eiser heeft Kroatië verlaten voordat de Kroatische autoriteiten hebben bepaald welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Door het claimverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening te accepteren hebben de Kroatische autoriteiten duidelijk gemaakt dat zij voor zichzelf een verplichting zien om eiser terug te nemen met alle verantwoordelijkheden die daarbij horen. Het betreft een terugname met oog op afronding van de procedure tot bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De door eiser aangehaalde opmerking in het claimakkoord kan in het licht van het vorenstaande worden begrepen. Niet valt in te zien dat de Kroatische autoriteiten met de in het claimakkoord gemaakte opmerking een slag om de arm houden in de zin dat de staatssecretaris niet kan uitgaan van een ondubbelzinnig claimakkoord. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

9. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser is namelijk eerder door de Kroatische autoriteiten mishandeld, omdat hij heeft gezegd dat hij homoseksueel is. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 20223 gaat niet op. In het geval van eiser was er namelijk geen sprake van pushbacks, maar is er sprake van een weigering om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen vanwege de homoseksualiteit van eiser. Hierdoor kan worden gesproken over een risico op schending van artikel 3 van het EVRM en de artikel 4 van het Handvest. Het had in de rede gelegen voor de staatssecretaris om onderzoek te doen naar de wijze waarop de Kroatische autoriteiten met homoseksuele vreemdelingen om gaan.
10. De rechtbank overweegt het volgende. De staatssecretaris mag in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake als de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals is neergelegd in het arrest Jawo4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft op 29 februari 20245 uitspraak gedaan over de aard en de
4 ECLI:EU:C:2019:218, par. 91-92.
5 ECLI:EU:C:2024:195, par 66-81.
bewijskracht van informatie die een verzoeker in dit verband kan verstrekken. Er moet rekening worden gehouden met alle informatie die door eiser is verstrekt, met name wat betreft eventuele bestaan van een risico op een behandeling die in geval van overdracht in strijd is met artikel 4 van het Handvest.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Kroatië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser beroept zich op zijn eigen verklaringen. Ter zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat de geloofwaardigheid van de door eiser afgelegde verklaringen niet wordt beoordeeld. Wel is geconstateerd dat de in de zienswijze neergelegde verklaring afwijkt van die van in het aanmeldgehoor zonder dat daarvoor een verklaring is gegeven.
11. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd. Hieruit maakt de rechtbank op dat de staatssecretaris niet zonder nadere onderbouwing uitgaat van de juistheid van de verklaringen zoals die in de zienswijze zijn neergelegd. De rechtbank volgt de staatssecretaris dat eiser geen objectieve stukken heeft overgelegd die zijn verklaringen onderbouwen. Uit de medische stukken blijkt weliswaar van letsel aan zijn pols maar de oorzaken daarvan zijn gebaseerd op eigen verklaringen van eiser en zijn in dat verband onvoldoende objectief. Daargelaten hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt - aan de hand van bijvoorbeeld landeninformatie - dat de Kroatische autoriteiten aanvragen van asielzoekers niet in behandeling nemen omdat sprake is van homoseksualiteit of dat er anderszins op dit punt sprake is van systeemfouten. Het is aan eiser om hierover met nadere informatie te komen. Het standpunt van eiser dat de staatssecretaris hier onderzoek naar had moeten doen, wordt niet gevolgd. De door eiser genoemde en hiervoor aangehaalde uitspraak van het Hof biedt hiervoor ook geen steun. Ook is geen informatie overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat eiser bij terugkeer naar Kroatië problemen krijgt met het indienen van een aanvraag dan wel dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat hij homoseksueel zou zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er op dit punt sprake is van systeemfouten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

13. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De staatssecretaris had moeten motiveren waarom hetgeen eiser heeft meegemaakt in Kroatië niet als bijzondere individuele omstandigheden aangemerkt kunnen worden. Verder heeft eiser ook een patiëntendossier en een verwijzing naar de psycholoog overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser door omstandigheden in Kroatië stress ervaart en daardoor onder behandeling moet worden gesteld.
13. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire (Vc) trekt de staatssecretaris een asielaanvraag onverplicht aan zich als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In paragraaf C2/5 van de Vc staat verder dat de
staatssecretaris terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening niet verplicht is.
15. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser onvoldoende gevonden om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken mede omdat eiser deze niet heeft onderbouwd. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, kan hieruit worden opgemaakt dat de staatssecretaris niet uitgaat van de juistheid van de verklaring van eiser. De vervelende ervaring die de staatssecretaris in het besluit noemt en dat deze niet wordt betwist, kan geen betrekking hebben op de mishandeling van eiser en het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege zijn homoseksualiteit, omdat de staatssecretaris hierover ook opmerkt dat geen sprake is van onrechtmatigheid. De vraag is of overdracht naar Kroatië gelet op de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden van een onevenredige hardheid zou getuigen. Voor de beantwoording van deze vraag zijn de door eiser overgelegde medische stukken relevant. Uit deze stukken moet blijken dat terugkeer naar Kroatië onevenredig hard is. De staatssecretaris heeft in deze stukken geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de aanvraag aan zich te trekken. Niet blijkt van psychische klachten die verband houden met de ervaringen van eiser in Kroatië. De enkele omstandigheid dat eiser een afspraak heeft staan bij het GZA vormt een onvoldoende onderbouwing voor zijn psychische klachten. Verder wordt niet betwist dat eiser zich in Kroatië onder behandeling kan laten stellen voor zijn medische klachten en dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen. De door eiser genoemde uitspraken van andere rechtbanken geven de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de staatssecretaris in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en waarom de overdracht niet van een onevenredige hardheid getuigt.
16.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 mei 2024;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.