ECLI:NL:RBDHA:2024:10035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59a Vw en de beoordeling van de ophoudingstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, waartegen eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, en zijn gemachtigde in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding aanvangt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. In dit geval arriveerde eiser op 5 juni 2024 om 15:59 uur in het Arrestantencomplex Groningen, en de ophouding eindigde om 21:30 uur, wat betekent dat de ophouding minder dan zes uren heeft geduurd. De rechtbank concludeert dat er geen gebrek in het voortraject is en dat eiser onder de in artikel 59a Vw genoemde categorie vreemdelingen valt.

De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24619

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting zware gronden 3e en 3k laten vallen.
Voortraject
2. Eiser stelt dat er sprake is van een gebrek in het voortraject aangezien de ophouding langer dan 6 uur heeft geduurd.
2.1.
De rechtbank overweegt dat een vreemdeling op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw niet langer dan zes uren mag worden opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat eiser - na zijn heenzending uit strafrechtelijke detentie – op 5 juni 2024 om 15:21 uur is overgenomen en vervolgens is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, te weten het Arrestantencomplex Groningen te Groningen. Eiser is daar op 5 juni 2024 om 15:59 aangekomen. Uit hetzelfde PV volgt dat de ophouding op 5 juni 2024 om 21:30 uur is beëindigd omdat eiser in bewaring is gesteld.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de wettekst van artikel 50a, eerste lid, Vw volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding aanvangt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor en niet op het moment van overname na strafrechtelijk heenzending zoals eiser stelt. [2] Uit het proces-verbaal volgt dat de ophouding heeft geduurd vanaf 15:59. Uit hetzelfde PV blijkt dat de ophouding op 5 juni om 21:30 is beëindigd omdat eiser vanaf dat moment in bewaring is gesteld. Dit betekent dat de ophouding minder dan zes uren heeft geduurd. Deze beroepsgrond faalt, er is geen gebrek in het voortraject.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser in Duitsland meerdere verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Bovendien is eiser reeds eerder in het kader van de Dublinverordening overgedragen aan Duitsland.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige grond 4b daarom onbesproken.
4.1.
Immers, eiser heeft, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a) en onderneemt eiser geen concrete acties ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit (3d). Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben - de staatssecretaris stelt daarbij terecht dat een proceslocatie niet kan worden aangemerkt als vaste woon- een verblijfsplaats - en heeft aangegeven niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil worden overgedragen aan Duitsland, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Dat eiser inmiddels verklaart mee te willen werken aan een overdracht aan Spanje doet aan voorgaande niet af nu eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt met acties ter bevordering van deze overdracht.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [3]
Voortvarendheid
6. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op de tweede dag, namelijk 7 juni 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Vervolgens heeft de staatssecretaris op de vijfde dag, namelijk 10 juni 2024, de overdracht aangekondigd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. [4] De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op overdracht
7. Nu eiser onder de Dublingrondslag viel, de staatssecretaris voortvarend aan de overdracht werkte en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat gedurende de inbewaringstelling reeds duidelijk was dat overdracht uiteindelijk niet zou plaatsvinden heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 januari 2002, ECLI:NLRVS:2002:AH9607.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989.