ECLI:NL:RBDHA:2024:10033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
24.12154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers, van Syrische nationaliteit, op 22 september 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinsleden bij hun referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 28 maart 2023. De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Ondanks deze termijn heeft de staatssecretaris geen besluit genomen, waarna eisers op 19 maart 2024 opnieuw beroep hebben ingesteld. De staatssecretaris heeft op 10 april 2024 een verweerschrift ingediend, waarop eisers hebben gereageerd op 16 april 2024.

De rechtbank heeft overwogen dat eisers vrijstelling van het griffierecht is verleend en dat de uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting is gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12154

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eisers hebben op 22 september 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot
voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinsleden bij [naam]
(referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 28 maart 2023, door de staatssecretaris ontvangen op 30 maart 2023, hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Eisers hebben vervolgens op 13 april 2023 beroep ingesteld. Op 4 oktober 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn opgelegd van in beginsel acht weken. De staatssecretaris heeft hieraan geen gehoor gegeven.
Op 19 maart 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op
10 april 2024 een verweerschrift ingediend., waarop eisers bij brief van 16 april 2024 hebben gereageerd.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
6. In de uitspraak van 4 oktober 2023 van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de staatssecretaris het besluit bekend had moeten maken. Indien de staatssecretaris binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eisers twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de staatssecretaris tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De staatssecretaris heeft hieraan niet voldaan. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de staatssecretaris nog altijd geen besluit op eisers aanvraag bekend gemaakt.
7. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank ziet echter aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
9. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris tot op heden niet op de aanvraag van eisers van 22 september 2022 heeft beslist. Bovendien heeft de staatssecretaris ook de door deze rechtbank en zittingsplaats gestelde beslistermijn laten verstrijken, zonder dat uit het dossier blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk was. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.