ECLI:NL:RBDHA:2024:10031
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- S. Ketelaars–Mast
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 30 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 15 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 15 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris uiterlijk op 25 augustus 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om binnen deze termijn een zorgvuldige beslissing te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.