ECLI:NL:RBDHA:2024:10011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23253 en AWB 24/9439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsingsbesluit COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen en het plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser, van Iraakse nationaliteit, was eerder in de opvang van het COA en had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder geweld tegen medebewoners en medewerkers. Op 23 mei 2024 werd hij geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen en kreeg hij een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat hij belang had bij een inhoudelijke behandeling, ondanks dat hij met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de vrijheidsbeperkende maatregel terecht had opgelegd, gezien de ernst van de incidenten en de impact op de betrokkenen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de vrijheidsbeperking en het plaatsingsbesluit rechtmatig waren. Eiser had geen bezwaarschrift ingediend tegen de feitelijke vrijheidsbeperking, waardoor deze kwestie buiten de omvang van het geding viel. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/9439 en NL24.23253

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 23 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel). De staatssecretaris heeft de maatregel op 11 juni 2024 opgeheven.
De staatssecretaris heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 10 juni 2024 opgeheven.
Eiser heeft tegen de besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/9439. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.23253.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 23 mei 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser heeft reeds eerder meerdere perioden in de opvang van het COa verbleven. Eerst van 8 april 2019 tot en met 16 november 2021, vervolgens van 25 februari 2022 tot en met 17 november 2022, van 25 februari 2023 tot en met 13 september 2023 en laatstelijk vanaf 26 september 2023. Eiser is gedurende deze perioden meerdere malen negatief in beeld geweest en heeft hij meermaals incidenten veroorzaakt waaronder, driemaal verwijtbaar brandgevaar, achtmaal agressie en geweld tegen personen verbaal en driemaal agressie en geweld fysiek. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, zeven correctiegesprekken en meerdere ROV-maatregelen opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 16 januari 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser met zijn vuist een medebewoner op de wang heeft geslagen en vervolgens een koksmes van ca. 30 cm heeft gepakt en zich richting genoemde medebewoner probeerde te begeven. Eiser heeft lopen zwaaien met het koksmes en daarbij een COa-medewerker verwond. Tevens heeft deze medewerker een snee in zijn jas door eiser. Eiser heeft een medebewoner en een COa-medewerker mishandeld waarbij letsel en materiele schade is ontstaan. Dit incident wordt door het COa aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 23 mei 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Is het beroep ontvankelijk?
3. Het COa stelt zich op het standpunt dat procesbelang in het geval van eiser ontbreekt, nu eiser op 10 juni 2024 de HTL heeft verlaten, bij het tekenen van de consequentieverklaring geen adres heeft opgegeven en aldus met onbekende bestemming is vertrokken. Het COa verzoekt de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser, indien zijn beroepen tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen gegrond worden verklaard, recht heeft op schadevergoeding over de periodes die hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke behandeling van de beroepen tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en al dan niet contact onderhoudt met zijn gemachtigde doet hier niet aan af en de door de staatssecretaris gemaakte analogie met andere procedures gaat niet op.
3.2.
In het verlengde hiervan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de besluiten tot plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregelen voornamelijk zijn gemotiveerd onder verwijzing naar deze plaatsingsbesluiten.
Heeft het COa het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact?
4. Eiser betwist het incident als zodanig. Uit de verslaglegging blijkt volgens eiser dat niet hij maar zijn medebewoner agressor was. De COa-medewerkers staan immers rustig met eiser te praten in zijn kamer totdat de medebewoner zich daarbij voegt. Tegen deze achtergrond wordt eiser ten onrechte als dader van de agressie gestraft door plaatsing in de HTL; dit is een te zware bestraffing. Uit de beschrijving van het incident volgt voorts dat eiser nimmer de intentie heeft gehad om een COa-medewerker aan te vallen en/of te bedreigen. Tijdens de bespreking tussen eiser en ondergetekende, heden op de HTL, heeft eiser aangegeven dat de COa-medewerker 3 het mes probeerde te pakken en zich daarbij
verwond heeft.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn argument dat hij slachtoffer, niet agressor, is en dat de staatssecretaris hier ten onrechte aan is voorbij gegaan bij het opleggen van de maatregel. De enkele en niet onderbouwde stelling dat het incident anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier is onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat er aan het incident vooraf is gegaan het gedrag van eiser op geen enkele manier kan rechtvaardigen. Hier enige kanttekening bij plaatsen doet geen recht aan de ernst van het incident of aan de impact die deze had op de medewerker en medebewoner. Nu eiser met een mes heeft gezwaaid en een COa-medewerker heeft verwond heeft de staatssecretaris het incident terecht aangemerkt als een incident met een zeer grote impact.
4.2.
De rechtbank overweegt voorts dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De staatssecretaris heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Is eiser feitelijk en zonder grondslag in zijn vrijheid beperkt?
5. Eiser stelt voorts één dag in de HTL te hebben verbleven onder het aldaar heersende
vrijheidsbeperkende regime zonder dat daaraan een vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag lag. Uit het bestreden besluit d.d. 23 mei 2024 volgt immers dat eiser reeds op 22 mei 2024 om 19:00u is aangekomen terwijl de vrijheidsbeperkende maatregel eerst op 23 mei 2024 is genomen. Tenslotte wordt in het bestreden besluit van 23 mei 2024 bepaald dat eiser per 22 februari 2024 wordt geplaatst in de HTL hetgeen onjuist is nu dit niet kan met terugwerkende kracht.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het COa ter zitting heeft toegelicht dat de genoemde datum van 22 februari 2024 een kennelijke verschrijving is en dat in de uiteindelijke ondertekende maatregel wel degelijk de juist datum (23 mei 2024) staat.
5.2.
De rechtbank overweegt voorts dat de feitelijke vrijheidsbeperking op 22 mei 2024 zonder dat daar een maatregel aan ten grondslag lag een feitelijke handeling betreft in de zin van art. 72, derde lid, Vw 2000 en daarmee geen onderdeel is van de maatregelen die voor liggen ter toetsing. Eiser had tegen deze handeling ingevolge artikel 7:1 van de Awb bezwaar kunnen maken. Vast staat dat eiser geen bezwaarschrift heeft ingediend, zodat de vraag of de bezwaarprocedure kan worden overgeslagen hier niet aan de orde is. Dit alles betekent dat deze kwestie buiten de omvang van dit geding valt. [2]
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
7. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering enkel verwijst naar het plaatsingsbesluit en dit besluit rechtmatig is geacht, slaagt ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 27 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.
2.Zie ook: Rechtbank Den Haag, 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4293.