Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op grond van het Besluit kan verweerder bepaalde private schulden van gedupeerde ouders afbetalen. SBN voerde dit beleidsbesluit namens verweerder uit. Om in aanmerking te komen voor afbetaling van haar private schulden heeft eiseres op 27 januari 2022 schuldenlijsten aan SBN gezonden en verzocht om die schulden voor haar af te betalen. Op de schuldenlijsten heeft eiseres onder meer vermeld dat zij een tweetal schulden heeft bij haar moeder van respectievelijk
€ 57.318,34 en € 88.734,74 en een schuld bij haar werkgever [bedrijfsnaam] van
€ 4.268,50.
3. Ter onderbouwing van de schulden aan haar moeder heeft eiseres twee geldleenovereenkomsten overgelegd die zijn vastgelegd in notariële akten van 23 februari 2022. In deze akten is onder meer het volgende vermeld:
“
Geldleenovereenkomst
Kosten levensonderhoud 2014-2016
(…)
De schuldenaar verklaart gedurende de periode twee duizend veertien twee duizend zestien wegens voorgeschoten kosten van dagelijks levensonderhoud- zijnde de bedragen van de huur van de woning aan de [adres] te [plaats 3] - van de schuldeiser ter leen te hebben ontvangen en bij deze wel en deugdelijk schuldig te zijn aan de schuldeiser, die verklaart onderhavige schuldigerkenning aan te nemen een som van zeven en vijftig duizend drie honderd achttien euro en vier en dertig eurocent (€ 57.318,34) onder verplichting om van deze hoofdsom of het onafgeloste gedeelte daarvan een rente te betalen berekend tegen nul procent (0,00%) per jaar. Gemeld rentepercentage zal telkens na verloop van een jaar kunnen worden herzien.
Gemelde hoofdsom of het restant daarvan is te allen tijde, zowel geheel als ten dele aflosbaar, doch niet opeisbaar, tenzij de schuldeiser overlijdt, in welk geval de looptijd eindigt op de dag van het overlijden van de schuldeiser. De geleende gelden zullen dadelijk en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zijn bij faillissement, overlijden, onder curatelestelling van- of aanvraag tot surcéance van betaling, aanvraag van de sanering door de schuldenaar bij gehele of gedeeltelijke inbeslagneming of onteigening der roerende en/of onroerende zaken van hem of indien hij op enige andere wijze het vrije beheer over zijn vermogen verliest, alsmede wanneer de schuldenaar enige bepaling dezer schuldbekentenis niet nakomt of dezelve overtreedt.”
“
Geldleenovereenkomst
Kosten levensonderhoud 2013-2020
(…)
De schuldenaar verklaart gedurende de periode twee duizend dertien twee duizend twintig wegens voorgeschoten kosten van dagelijks levensonderhoud - onder meer betrekking hebbend op kosten van boodschappen, telefoniekosten, advocaatkosten, kosten studie van schuldenaar en haar kinderen, reeds betaalde overheidsschulden, energiekosten, ziektekosten, kosten deurwaarder en diverse andere rekeningen - van de schuldeiser ter leen te hebben ontvangen en bij deze wel en deugdelijk schuldig te zijn aan de schuldeiser, die verklaart onderhavige schuldigerkenning aan te nemen een som van acht en tachtig duizend zeven honderd vier en dertig euro en vier en zeventig eurocent (€ 88.734,74) onder verplichting om van deze hoofdsom of het onafgeloste gedeelte daarvan een rente te betalen berekend tegen nul procent (0,00%) per jaar. Gemeld rentepercentage zal telkens na verloop van een jaar kunnen worden herzien. Gemelde hoofdsom of het restant daarvan is te allen tijde, zowel geheel als ten dele aflosbaar, doch niet opeisbaar, tenzij de schuldeiser overlijdt, in welk geval de looptijd eindigt op de dag van het overlijden van de schuldeiser. De geleende gelden zullen dadelijk en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zijn bij faillissement, overlijden, onder curatelestelling van- of aanvraag tot surcéance van betaling, aanvraag van de sanering door de schuldenaar bij gehele of gedeeltelijke inbeslagneming of onteigening der roerende en/of onroerende zaken van hem of indien hij op enige andere wijze het vrije beheer over zijn vermogen verliest, alsmede wanneer de schuldenaar enige bepaling dezer schuldbekentenis niet nakomt of dezelve overtreedt.”
4. Ter onderbouwing van de schulden aan haar moeder heeft eiseres verder nog ingebracht verklaringen van haar moeder van 14 januari 2017 en 8 januari 2021. In de verklaring van 14 januari 2017 staat het volgende:
“Hierbij verklaart [naam 3] (geboren te [plaats 1] op [datum 1] ) dat zij aan haar dochter,
[naam 4] (geboren te [plaats 2] op [datum 2] ) ter ondersteuning in de kosten van haar levensonderhoud en dat van haar kinderen, betaald heeft het bedrag van
€ 57.381, 34, zijnde de bedragen van de huur op de [adres] , [plaats 3] . Deze huur had betrekking op de periode 2014 - 2016. Tussen ondergetekenden is overeengekomen dat dit bedrag zo snel mogelijk in z'n geheel moet worden terugbetaald.”
In de verklaring van 8 januari 2021 is het volgende vermeld:
“Hierbij verklaart [naam 3] (geboren te [plaats 1] op [datum 1] ) dat zij aan haar dochter,
[naam 4] (geboren te [plaats 2] op [datum 2] ) ter ondersteuning in de kosten van haar dagelijkse levensonderhoud en dat van de kinderen, in aanvulling op de bedragen van huur voor de periode 2014-2016, een bedrag van
€ 88.734,74heeft betaald. Deze bedragen/kosten hebben onder meer betrekking op kosten boodschappen, KPN, kosten advocaat, (studie-) kosten voor dochter en kleinkinderen, Belastingen, energierekeningen, ziektekosten, kosten deurwaarders en diverse andere rekeningen. Deze bedragen/kosten hebben betrekking op de periode 2013 - 2020. Tussen ondergetekenden is overeengekomen dat dit bedrag zo snel mogelijk in z'n geheel zal worden terugbetaald.”
5. In de tot de gedingstukken behorende saldo-opgaveformulieren heeft de moeder van eiseres ingevuld dat de schulden opeisbaar zijn geworden op respectievelijk
14 januari 2017 en 8 januari 2021.
6. Ter onderbouwing van haar schuld aan [bedrijfsnaam] heeft eiseres overgelegd een
verklaring van 27 januari 2022 van een medewerker HR, waarin staat:
“Hierbij laat ik weten dat werkneemster [naam 4] , [bedrijfsnaam] een bedrag van € 4.268,50 schuldig is en dat is afgesproken in een overleg met ondergetekende en [naam 5] , hoofd P&O, dat zij dit bedrag begin 2022 dient terug te betalen middels inhouding op haar salaris in een of meerdere termijnen. Het betreft verrekeningen van bekeuringen en verhogingen die door [bedrijfsnaam] zijn voorgeschoten.”
7. In een tot de gedingstukken behorend saldo-opgaveformulier heeft een medewerker van [bedrijfsnaam] op 15 april 2022 ingevuld dat de schuld van eiseres is ontstaan in de periode van 17 maart 2017 tot 23 maart 2021. In een e-mailbericht van
10 juni 2022 is over deze schuld verder nog het volgende vermeld:
“De openstaande vorderingen zijn aanmaningen van bekeuringen die door onze leasemaatschappij zijn betaald en zij factureren deze door naar [bedrijfsnaam] . Wij hebben dit betaald aan onze leasemaatschappij en wij op onze beurt vorderen dit terug middels het salaris. Wij hebben haar op 3 september 2021 een mail gestuurd om deze vordering te verrekenen en zij heeft aan ons gevraagd te wachten met de vordering omdat zij was verwikkeld in deze toeslagenaffaire. Onze leasemaatschappij heeft de vorderingen dus al in een eerder opeisbaar gesteld maar omdat mevrouw [naam 4] dit niet heeft betaald hebben ze de facturen aan ons gestuurd waardoor wij de vordering bij haar moesten ophalen.”
8. In het primaire besluit heeft de SBN bepaald dat de schulden van eiseres niet worden afbetaald. De schulden aan de moeder van eiseres betreffen namelijk informele schulden die niet voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden en niet zijn vastgelegd in een notariële akte opgemaakt voor die datum. De schuld bij [bedrijfsnaam] is ontstaan door een onrechtmatige daad en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
9. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder wijziging van de motivering van het primaire besluit, ongegrond verklaard. In het primaire besluit is verweerder er namelijk ten onrechte vanuit gegaan dat de schuld aan [bedrijfsnaam] is ontstaan door een onrechtmatige daad. Maar omdat verweerder onvoldoende informatie heeft over de ontstaansdatum, de betalingstermijn en de opeisbaarheid van deze schuld, komt deze niet voor vergoeding in aanmerking.
Wat vindt eiseres in beroep?
10. Eiseres stelt dat verweerder haar schulden ten onrechte niet heeft overgenomen.
De schulden aan haar moeder zijn gedocumenteerd door middel van briefjes die gedeponeerd zijn bij de notaris. De eindakten zijn weliswaar op 23 februari 2022 opgemaakt bij de notaris, maar de schulden zijn aangegaan in de periode tussen 1 januari 2006 en
1 juni 2021 en zijn ook in die periode opeisbaar geworden. Indien de rechtbank van oordeel is dat deze schulden niet opeisbaar zijn geworden, verzoekt eiseres de rechtbank om rekening te houden met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en maatwerk te leveren. Omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de data waarop die schulden zijn aangegaan, de herkomst van die gelden en het doel waarvoor die gelden zijn gebruikt, is volgens eiseres sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast vindt eiseres dat de strikte toepassing van de eis van een notariële akte haar ernstig dupeert en volgens haar kan dat niet de bedoeling zijn van de regeling. Eiseres stelt verder dat zij voldoende bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat [bedrijfsnaam] een vordering op haar heeft.
Wat vindt verweerder in beroep?
11. Verweerder stelt dat de schulden van eiseres niet voor overname in aanmerking komen, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie (Wht). Ten aanzien van de schuld bij [bedrijfsnaam] , heeft verweerder ter zitting verduidelijkt dat het gaat om de opeisbaarheid van de schuld van eiseres aan haar werkgever, en niet om de opeisbaarheid van de verkeersboetes als zodanig, en dat niet is gebleken dat de schuld aan de werkgever voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.
Wat is het toetsingskader?
12. Ten tijde van het primaire besluit gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021.Besluiten vanaf dan over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
13. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. Het moet wel gaan om een schuld die is vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Het bestaan van de schuld kan ook blijken uit een rechterlijke uitspraak, mits de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten:
a. de schuld is ontstaan na 31 december 2005; en
b. de schuld is vóór 1 juni 2021opeisbaar geworden; en
c. de schuld is niet voldaan op het moment waarop de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
14. Tussen partijen is niet in geschil dat de schulden van eiseres zijn ontstaan na
31 december 2005 en dat deze niet waren voldaan op het moment dat eiseres haar aanvraag indiende. Beslissend is dus of de schulden voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden én, voor wat betreft de schulden van eiseres aan haar moeder, of de notariële akte is opgesteld tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.
15. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de schulden van eiseres aan haar moeder voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden en overweegt daartoe als volgt. In de notariële akten van 23 februari 2022 is niet vermeld dat de schulden voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Uit deze akten volgt juist dat eiseres met haar moeder is overeengekomen dat de schulden niet opeisbaar zijn. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat de opeisbaarheid van de schulden volgt uit de verklaringen van 14 januari 2017 en
8 januari 2021 (de verklaringen), maar ook daaruit blijkt niet dat de schulden voor
1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. De verklaringen dateren bovendien van vóór de notariële akten van 23 februari 2022, maar in de akten is van het bestaan van deze verklaringen geen melding gemaakt. De tekst in de akten over het niet opeisbaar zijn van de schulden valt daarnaast niet te rijmen met de inhoud van de verklaringen en met de stelling van eiseres dat de akten gebaseerd zouden zijn op die verklaringen. In de notariële akten van 23 februari 2022 is evenmin vastgelegd de door eiseres gestelde gang van zaken over het steeds deponeren van briefjes bij de notaris en het gestelde ter zitting dat de moeder van eiseres de vorderingen meermaals mondeling heeft opgeëist. De verklaringen maken daar evenmin melding van. Wat er ook zij van de stelling van eiseres dat zij de notaris veelvuldig bezocht heeft in de periode voorafgaand aan het opstellen van de notariële akten van
23 februari 2022, haar stelling wordt niet ondersteund door een notariële akte en niet is gebleken dat de schulden voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Dit betekent dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd om deze schulden over te nemen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank komt ook de schuld van eiseres aan [bedrijfsnaam] niet in aanmerking voor overname. Uit wat hiervoor in overweging 6 is overwogen, volgt dat de werkgever van eiseres de vordering begin 2022 heeft opgeëist. Dit betekent dat deze schuld niet voldoet aan het vereiste van artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht. Ook indien de rechtbank rekening zou houden met de in overweging 7 vermelde datum van 3 september 2021, is geen sprake van een vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden schuld.
17. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen.De rechtbank overweegt dat artikel 4.1 van de Wht dwingend is geformuleerd. Dat eiseres de leningen bij haar moeder is aangegaan in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 om de terugvorderingen van verweerder te kunnen betalen, speelt daarom geen rol bij de vraag of de schulden hadden moeten worden overgenomen. Dit geldt ook voor het betoog van eiseres dat zij zonder deze leningen nu veel hogere opeisbare private schulden had gehad. Dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de data waarop de schulden zijn aangegaan, de herkomst van de gelden en het doel waarvoor die gelden zijn gebruikt, is evenmin relevant voor de beoordeling van het geschil en kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Artikel 4.1 van de Wht voorziet voorts niet in de mogelijkheid van schuldovername indien de (resterende) hoofdsom niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, maar wel de daaraan ten grondslag liggende schulden. De rechtbank overweegt dat eiseres er destijds zelf voor heeft gekozen om haar opeisbare schulden te voldoen middels leningen bij haar moeder en haar werkgever en daarmee heeft zij de opeisbare schulden vervangen door schulden die niet voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. De rechtbank wijst er daarbij op, zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor haar heeft, dat eiseres niet kampt met de incassomaatregelen waar andere ouders met private schulden wel mee kampen. Voor deze laatsten is deze regeling bedoeld. Overigens worden hun schulden dan niet helemaal overgenomen, maar alleen het opeisbare deel van de schuld. De regeling voor het overnemen van private schulden heeft namelijk niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij geen sprake is van voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden schulden.
18. Voor wat betreft de schulden van eiseres aan haar moeder stelt artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht naast de eis dat sprake moet zijn van opeisbaar geworden schulden, de cumulatieve eis dat de schulden moeten zijn vastgelegd in een notariële akte die is opgesteld tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.De notariële akte geldt als bewijs voor het bestaan van de lening, maar ook voor het feit dat sprake is van betalingsafspraken.Naar het oordeel van de rechtbank is met de notariële akten van 23 februari 2022 ook niet voldaan aan de tweede cumulatieve eis.
19. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wht volgt dat onderzocht is of er een andere invulling gegeven kon worden aan de eis van een notariële akte. Zo heeft het gewijzigd amendementvan de leden Omtzigt en Leijten geleid tot het uitvoeren van een uitvoeringstoets door de SBN.De SBN is na die uitvoeringstoets tot de conclusie gekomen dat het amendement niet uitvoerbaar is vanwege het feit dat informele leningen moeilijk zijn te verifiëren, waarna de Staatssecretaris van Financiën het aannemen van het amendement heeft ontraden.Naar aanleiding van de motie van Van Apeldoorn c.s., heeft de SBN op 13 januari 2023 een nadere analyse opgesteld.In deze analyse is geconcludeerd dat de bewijslast voor het vaststellen van achterstanden zeer ingewikkeld blijft, dat daar een zeer complex en intensief proces van beoordeling door de SBN voor nodig zou zijn en dat een verruiming van de bewijslast zou leiden tot verwachtingen die niet kunnen worden waargemaakt, met alle teleurstellingen van dien. Nu de in de parlementaire discussie geuite bezwaren niet hebben geleid tot een wijziging van de in de Wht neergelegde eis van een notariële akte, is het kennelijk de uitdrukkelijke wens van de wetgever geweest om deze eis in de Wht op te nemen. Onder verwijzing naar een brief van de Staatssecretaris van Financiën-Toeslagen en Douane van 23 juni 2023, merkt de rechtbank nog op dat het niet te verwachten is dat deze wettelijke eis alsnog zal komen te vervallen en dat er alternatieve mogelijkheden worden geïntroduceerd als bewijslast van informele leningen.
20. De eis van een notariële akte, die eerder als beleid in het Besluit was opgenomen, is nu dus vervat in de Wht, een wet in formele zin. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven, als er sprake is van bijzondere omstandigheden.Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet of niet ten volle heeft verdisconteerd in zijn afweging. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. De rechtbank oordeelt dat deze bijzondere omstandigheden zich niet voordoen, omdat uit overweging 19 volgt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van een notariële akte in de Wht. Daaruit moet worden afgeleid dat er op het punt van de eis van de notariële akte geen sprake is van een omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 24 april 2023.
21. De rechtbank overweegt verder dat de Wht geen ruimte biedt voor het leveren van het door eiseres gewenste maatwerk. Op grond van artikel 9.1 van de Wht kan van artikel 4.1 worden afgeweken voor zover toepassing van dat artikel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden.In wat eiseres heeft aangevoerd en overgelegd, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Dat eiseres in een zodanig problematische situatie verkeert dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is als de schulden niet worden overgenomen, is de rechtbank niet gebleken.
22. Dat de onderhavige private schulden van eiseres niet zijn overgenomen, doet er niet aan af dat ook eiseres als gedupeerde van de toeslagenaffaire de kans wordt geboden op een nieuwe start. Zo blijkt uit het dossier dat andere opeisbare private schulden van eiseres wel door verweerder zijn overgenomen. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank voorts af dat eiseres inmiddels gecompenseerd is voor het deel aan ten onrechte teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Voor zover het compensatiebedrag de schade van eiseres als gevolg van de toeslagenaffaire niet dekt, kan zij terecht bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Deze commissie beoordeelt of de werkelijke schade van eiseres hoger is dan het compensatiebedrag dat eiseres heeft gekregen.