Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Indonesische nationaliteit te hebben.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf voorafgaand aan de staandehouding.
3. Uit het proces-verbaal staandehouding van 25 mei 2023 blijkt dat de verbalisant in het kader van het vreemdelingentoezicht aan de [adres] , te ’ [plaats] , via de woning de achtertuin in liep en achter in de tuin een schuur zag staan. De verbalisant liep de schuur in en zag eiser daar verschrikt naar hem kijken. Eiser sprak in een voor de verbalisant onbekende taal en heeft met behulp van een tolk Bahasa eiser gevorderd een geldig identiteitsdocument te overhandigen. Eiser kon dat niet. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat er aanleiding was om eiser om zijn identiteitsdocument te vragen. De rechtbank acht de omstandigheden waarin eiser is aangetroffen hierbij van belang.
4. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden, omdat zijn identiteit bij verweerder reeds bekend was. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar het proces-verbaal van gehoor terugkeerbesluit en inreisverbod van 24 augustus 2020. Hieruit blijkt dat eisers paspoort is ingenomen door verweerder. Aan de hand van de persoonsgegevens die eiser bij de staandehouding heeft verstrekt, kon verweerder volgens eiser weten wie hij was.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek volgt immers dat eisers identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, omdat eiser niet in het bezit was een (geldig) identiteitsdocument. Om die reden heeft verweerder aan de hand van de verstrekte persoonsgegevens onderzoek gedaan naar eisers identiteit, waarna is gebleken dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Dat verweerder eerder in het bezit zou zijn van eisers paspoort, leidt niet tot een andere conclusie.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware grondenstaat in de maatregel vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte grondenstaat in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om aan een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3. van het Vb en ook met artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn, omdat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Gezien de chronologie van artikel 5.3 van het Vb, alsook vanwege de chronologie van de betreffende bepaling in de Opvangrichtlijn, is het naar eisers oordeel onmogelijk om al deze mededelingen al tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring te doen. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023,waarin is geoordeeld dat bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor afweging van de belangen.
9. Niet in geschil is dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3. van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. De stelling van verweerder dat wel is voldaan aan het doel en de strekking van artikel 5.3. van het Vb, omdat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring met behulp van een tolk is gewezen op zijn rechten, leidt niet tot een andere conclusie. Derhalve is sprake van een gebrek.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
11. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder is in het bezit van eisers paspoort. Niet wordt ingezien waarom verweerder er dan ook voor heeft gekozen om een langdurig LP-traject op te starten.
12. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling. Aan eiser is op 25 mei 2023 de maatregel van bewaring opgelegd. Verweerder heeft op 31 mei 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser, waarna op 2 juni 2023 een LP-aanvraag is verstuurd naar de Indonesische autoriteiten. Op 27 juni 2023 heeft een presentatie plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend handelt. Dat verweerder ervoor heeft gekozen om eisers paspoort niet te gebruiken en een LP-traject op te starten, kan niet leiden tot de conclusie dat hij alleen om die reden onvoldoende voortvarend handelt.
13. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
14. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Als gevolg van het eerder, onder 9., geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).