In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende vreemdeling, op 11 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 19 mei 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 9 juni 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit, wat door de rechtbank op 5 oktober 2022 gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen.
Eiser heeft op 27 januari 2023 opnieuw beroep ingesteld, omdat er nog steeds geen beslissing was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en dat een nieuwe ingebrekestelling niet nodig was, aangezien verweerder al in gebreke was. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), en naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt bij het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag, maar dat de rechterlijke dwangsom wel van toepassing is.