ECLI:NL:RBDHA:2023:995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.1207 en NL22.25723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan geloofwaardigheid van identiteit en herkomst

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedag] 1998 en van Guinese nationaliteit, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag van 6 april 2021. Eiser heeft op 27 juni 2022 beroep ingesteld, nadat verweerder op 17 oktober 2022 de asielaanvraag had afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 29 december 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was telefonisch aanwezig. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn door verweerder is overschreden. Eiser heeft verweerder op 9 juni 2022 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft pas na deze termijn een besluit genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is geacht door verweerder, die twijfels heeft over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zijn identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2022 ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser wordt in de proceskosten van € 759,00 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.12107 (beroep) en NL22.25723 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopOp 27 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraagvan 6 april 2021.

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Op 17 november 2022 heeft eiser gereageerd op het besluit en het beroep gehandhaafd.
Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 29 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk, M. Diallo, was via telefonische verbinding aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1998 en de Guinese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 april 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder bij brief van 9 juni 2022, ontvangen door verweerder op 10 juni 2022, medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn er meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 27 juni 2022 beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder bij het bestreden besluit alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [3] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Aangezien de wettelijke beslistermijn is overschreden en verweerder pas na overschrijding van deze termijn een besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). [4] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit
1. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [5] De rechtbank overweegt dat verweerder niet aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen. De asielaanvraag van eiser is namelijk bij het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep richt zich daarom mede tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft overwogen dat eisers asielrelaas één relevant element bevat, namelijk zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiser heeft hierover vage en wisselende verklaringen afgelegd. Verweerder vindt dit element daarom niet geloofwaardig. Omdat eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, is het asielrelaas niet verder beoordeeld. Verweerder concludeert dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als kennelijk ongegrond [6] .
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft hiertegen aangevoerd dat eiser in Italië geregistreerd staat met de Guinese nationaliteit en dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van dit gegeven dient te worden uitgegaan. Ook volgt dit uit de overgelegde geboorteregistratie. Verder heeft verweerder eiser ten onrechte de afgelegde verklaringen van zijn vader in Nederland tegengeworpen. Verweerder is immers gebonden aan het eerder ingenomen standpunt dat de familierechtelijke betrekkingen niet aannemelijk zijn gemaakt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat aan de bij de zienswijze overgelegde geboorteregistratie geen waarde wordt gehecht, nu de hierin opgenomen geboorteplaats niet overeenkomt met eisers eerdere verklaringen. In het document staat dat eiser zou zijn geboren in Guinee. Eiser heeft echter zelf meermaals verklaard dat hij geboren is in Liberia. Dat hij zich zijn geboorte en de periode daarna niet meer kan herinneren, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat hij in Italië heeft besloten om aan te geven dat hij de Guinese nationaliteit heeft en “dat je op je achttiende je nationaliteit zelf mag kiezen”. Ook heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat uit de geboorteregistratie blijkt dat deze dateert uit 2018, zodat niet wordt ingezien waarom dit document niet eerder door eiser kon worden overgelegd. Dit strookt ook niet met eisers eerdere verklaring, dat hij niet in het bezit is van dergelijke documenten en deze ook niet heeft opgevraagd.
4.1.
Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat de man waarvan eiser zelf heeft verklaard dat het zijn vader is, bij zijn asielaanvraag in 2010 heeft verklaard dat zijn zoon de Liberiaanse nationaliteit heeft. In de procedure in 2010 is alleen komen vast te staan, dat de familierechtelijke relatie tussen die vader en eiser niet is aangetoond. Er is toen geen oordeel gegeven over de juistheid van de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Bovendien staat het al dan niet bestaan van familierechtelijke betrekkingen los van het biologisch vaderschap. Van tegenstrijdigheid in de beslissingen van verweerder is dus geen sprake.
4.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het alsnog genomen besluit, ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 17 oktober 2022, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.