ECLI:NL:RBDHA:2023:9945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL21.18995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en tegenstrijdige verklaringen in het kader van de iMMO-rapportage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 2 december 2021, waarna eiser beroep aantekende. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank schorste het onderzoek om eiser de gelegenheid te geven zijn stelling over mensenhandel als asielmotief verder toe te lichten. Na een hoorzitting op 11 maart 2022 en een nieuw besluit op 22 juli 2022, bleef de afwijzing van de asielaanvraag gehandhaafd. Eiser voerde aan dat hij kwetsbaar was en dat zijn verklaringen niet geloofwaardig waren beoordeeld door verweerder, vooral gezien zijn psychische toestand en de iMMO-rapportage die zijn beperkingen documenteerde.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de tegenstrijdigheden in eisers verklaringen aan hem konden worden tegengeworpen, gezien zijn psychische problemen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 7.971,00 werden vastgesteld, inclusief de kosten voor de iMMO-rapportage. De rechtbank benadrukte dat als verweerder de inhoud van het iMMO-rapport betwist, hij een medisch deskundige moet inschakelen om zijn standpunt te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18995

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer 1]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.J.F.M. van Raak en mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2022 in Breda op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde mr. J.Th.A. Bos en tolk R. Daudu. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door mr. J.J.F.M. van Raak.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Nadat eiser betoogde dat de stelling dat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel als asielmotief had moeten worden aangemerkt, heeft verweerder gesteld dat er aanleiding bestaat om eiser over dat motief te horen. Afgesproken is dat verweerder hierover een standpunt inneemt na het horen. Ook is afgesproken dat dan bekeken wordt wat de status is van de door eiser aangekondigde rapportage van iMMO [1] en of de zaak in afwachting daarvan moet worden aangehouden.
Eiser is op 11 maart 2022 door verweerder gehoord. Op 22 juli 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II), waarbij de conclusie uit bestreden besluit I is gehandhaafd. Eiser heeft gronden aangevoerd tegen dat besluit.
Op 22 december 2022 heeft eiser de iMMO-rapportage overgelegd. Verweerder heeft hierop in een verweerschrift van 23 februari 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 11 april 2023 in Breda op een nadere zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.Th.A. Bos. Als tolk is verschenen J.A. Okpoko. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.
Op 26 april 2023 heeft de rechtbank berichten ontvangen, waaruit blijkt dat mr. J.Th.A. Bos in deze zaak niet langer optreedt als gemachtigde van eiser. De zaak is overgenomen door mr. M.E. Muller.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 30 juli 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling daarvan. Het beroep dat eiser hiertegen heeft ingesteld, is ongegrond verklaard. [2] Eiser is echter niet tijdig overgedragen aan Italië, waarna hij alsnog tot de nationale procedure is toegelaten. Op 9 juni 2021 heeft hij wederom een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij bestreden besluit I heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [3] Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Eisers verklaringen over de ruzie om een stuk land en de daaropvolgende huisinval, mishandeling en moord op zijn gezinsleden acht verweerder niet geloofwaardig.
3. Vervolgens heeft verweerder bestreden besluit II genomen. Wat in bestreden besluit I is overwogen, is daarbij gehandhaafd, maar daarnaast zijn ook de problemen die eiser zou hebben met de personen die betrokken zijn geweest bij zijn vertrek naar Europa door verweerder niet geloofwaardig geacht. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [4] wordt het beroep van eiser mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit II.
4. Eiser voert aan dat sprake is van kwetsbaarheid. In WI [5] 2021/9 worden als indicatoren voor verstandelijke kwetsbaarheid de volgende factoren genoemd: analfabeet, ongeschoold, laaggeschoold, verstandelijk beperkt en niet zelfredzaam. Dit is allemaal op eiser van toepassing. Daarnaast is sprake van medische kwetsbaarheid. In het MediFirst rapport van november 2021 is vermeld dat eiser soms niet in staat is om gevraagde informatie terug te halen en dat blijkt ook uit zijn antwoorden tijdens de gehoren. Uit de iMMO-rapportage volgt bovendien dat eiser vanwege zijn psychische en cognitieve toestand zeer waarschijnlijk niet in staat is om coherent en consistent te verklaren. Daar komt bij dat eiser tijdens het nader gehoor drie dagen niet gegeten had omdat het COA [6] hem geen eten had verstrekt. Daarnaast is eiser blijkens WI 2021/16 aan te merken als kwetsbaar doordat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Los daarvan stelt eiser dat zijn relaas niet in strijd is met wat algemeen bekend is over [naam 2] of over mensenhandel in Nigeria. Volgens eiser heeft verweerder zijn relaas ten onrechte niet gerelateerd aan externe geloofwaardigheidsindicatoren, wat wel vereist wordt bij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In bestreden besluit II heeft verweerder de problemen die eiser zou hebben met de personen die betrokken zijn geweest bij zijn vertrek naar Europa aangemerkt als nieuw relevant element. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, volgt hieruit dat in zoverre sprake is van een onderzoeks- en motiveringsgebrek in bestreden besluit I.
6. Verweerder heeft eisers verklaring over de ruzie om een stuk land en de daaropvolgende huisinval, mishandeling en moord op zijn gezinsleden en zijn verklaringen over de problemen die hij heeft met personen die betrokken zijn geweest bij zijn vlucht uit Nigeria niet geloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder gewezen op de diverse grote tegenstrijdigheden in de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Eiser betwist niet dat sprake is van tegenstrijdigheden. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij niet in staat is om coherent en consistent te verklaren. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij het iMMO-rapport van 22 december 2022 overgelegd.
7. In de uitspraak van 7 december 2022 [7] heeft de Afdeling [8] het toetsingskader in het geval een iMMO-rapportage wordt overgelegd verduidelijkt. Daarbij is overwogen dat als verweerder bestrijdt dat het iMMO-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de gevolgde redenering niet begrijpelijk is, bijvoorbeeld omdat de onderliggende feiten niet kloppen, of de conclusie niet aansluit op de redenering, hij dan nader zal moeten motiveren waarom. In dat geval hoeft hij geen medisch deskundige in te schakelen.
Bestrijdt verweerder de inhoud van het rapport, waaronder de bevindingen en de conclusie van het iMMO, dan kan hij hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Dit betekent dat hij een tegenrapport zal moeten inbrengen waarin een medisch deskundige het iMMO-rapport op inhoud bestrijdt. [9]
Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen. [10]
8. In de iMMO rapportage wordt geconcludeerd dat de geconstateerde psychische problematiek samen met ongeletterde en ongeschoolde status, cognitieve problemen en culturele achtergrond van betrokkene beperkingen hebben gegeven, die ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren. [11]
9. Blijkens het verweerschrift en de toelichting ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat het iMMO-rapport onvoldoende inzichtelijk is en daarmee niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wijst verweerder op hoofdstuk 7 van het rapport, waarin enkel een beschrijving wordt gegeven van de onderzoeken door FMMU (de rechtbank begrijpt: Medifirst) zonder dat daar een waardeoordeel aan wordt gehecht. Daarnaast trekt iMMO volgens verweerder conclusies die niet zijn gebaseerd op medische deskundigheid, bijvoorbeeld over de mogelijke invloed van eisers middelengebruik en zijn angst voor voodoo op de door hem afgelegde verklaringen.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat niet gebleken is dat het iMMO-rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In hoofdstuk 7 van het rapport wordt inderdaad een beschrijving gegeven van de Medifirst-adviezen die in het dossier zitten, maar uit hoofdstuk 4 blijkt dat de rapporteurs van iMMO, een psychiater (in opleiding) en een huisarts, zelf ook onderzoek hebben gedaan naar de psychische problematiek van eiser. Er wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de testresultaten, met daarbij een uitleg over de conclusies die daaruit worden getrokken. De samenvattende conclusie van iMMO over eisers vermogen om te verklaren, is mede gebaseerd op de cognitieve en psychische problemen, die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de iMMO-rapportage voldoende inzichtelijk gemotiveerd is en dat daarom in beginsel van de conclusies van die rapportage kan worden uitgegaan. Om in een dergelijk geval de inhoud van het iMMO-rapport te kunnen weerleggen, dient verweerder zelf een deskundige te raadplegen, wat hij in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat eiser in staat is om coherent en consistent te verklaren.
11. Verweerder heeft ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom het asielrelaas desondanks ongeloofwaardig moet worden geacht. Verweerder stelt in dat kader dat de bevindingen van het iMMO geen verklaring bieden voor de mate van tegenstrijdigheid van de verklaringen van eiser. Het antwoord op de vraag in welke mate de tegenstrijdige verklaringen van eiser voortvloeien uit zijn medische toestand, vergt naar het oordeel van de rechtbank namelijk een medische beoordeling. Uit de iMMO rapportage volgt dat eiser zeer waarschijnlijk niet in staat is om coherent en consistent te verklaren en ook wordt opgemerkt dat eiser lijkt te confabuleren als hij een vraag niet kan beantwoorden. [12] Zoals hiervoor overwogen, kan de iMMO rapportage worden gevolgd en heeft verweerder geen andersluidende medische rapportage ingebracht. De in het bestreden besluit geconstateerde tegenstrijdigheden konden daarom niet zonder nadere motivering aan eiser worden tegengeworpen.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Daarom vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen bestreden besluit II, en 1,5 punt voor het (tweemaal) verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten voor de iMMO-rapportage. Eiser heeft met een factuur van iMMO onderbouwd dat de kosten € 5.460,00 bedragen.
15. Op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor het inschakelen van een deskundige zoals hier aan de orde geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van dit besluit geldt dan dat ten hoogste een tarief van € 142,75 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de door eiser overgelegde factuur kan niet worden opgemaakt hoeveel uur aan het opstellen van het rapport is besteed. Nu eiser een bedrag van € 5.460,00 vergoed wil zien, komt dit neer op een tijdsbesteding van ruim 38,2 uur. Gelet op het rapport en de bijgaande leeswijzer, komt dit de rechtbank dit niet als onredelijk voor. Verweerder zal dan ook eveneens in deze kosten worden veroordeeld, zodat het totaalbedrag neerkomt op € 7.971,00 (€ 2.511,00 plus € 5.460,00).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.971,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
2.Zaaknummer NL20.21596.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Werkinstructie.
6.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie r.o. 14.3.
10.Zie r.o. 14.4.
11.P. 41.
12.P. 29.