Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 30 juli 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling daarvan. Het beroep dat eiser hiertegen heeft ingesteld, is ongegrond verklaard.Eiser is echter niet tijdig overgedragen aan Italië, waarna hij alsnog tot de nationale procedure is toegelaten. Op 9 juni 2021 heeft hij wederom een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij bestreden besluit I heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Eisers verklaringen over de ruzie om een stuk land en de daaropvolgende huisinval, mishandeling en moord op zijn gezinsleden acht verweerder niet geloofwaardig.
3. Vervolgens heeft verweerder bestreden besluit II genomen. Wat in bestreden besluit I is overwogen, is daarbij gehandhaafd, maar daarnaast zijn ook de problemen die eiser zou hebben met de personen die betrokken zijn geweest bij zijn vertrek naar Europa door verweerder niet geloofwaardig geacht. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awbwordt het beroep van eiser mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit II.
4. Eiser voert aan dat sprake is van kwetsbaarheid. In WI2021/9 worden als indicatoren voor verstandelijke kwetsbaarheid de volgende factoren genoemd: analfabeet, ongeschoold, laaggeschoold, verstandelijk beperkt en niet zelfredzaam. Dit is allemaal op eiser van toepassing. Daarnaast is sprake van medische kwetsbaarheid. In het MediFirst rapport van november 2021 is vermeld dat eiser soms niet in staat is om gevraagde informatie terug te halen en dat blijkt ook uit zijn antwoorden tijdens de gehoren. Uit de iMMO-rapportage volgt bovendien dat eiser vanwege zijn psychische en cognitieve toestand zeer waarschijnlijk niet in staat is om coherent en consistent te verklaren. Daar komt bij dat eiser tijdens het nader gehoor drie dagen niet gegeten had omdat het COAhem geen eten had verstrekt. Daarnaast is eiser blijkens WI 2021/16 aan te merken als kwetsbaar doordat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Los daarvan stelt eiser dat zijn relaas niet in strijd is met wat algemeen bekend is over [naam 2] of over mensenhandel in Nigeria. Volgens eiser heeft verweerder zijn relaas ten onrechte niet gerelateerd aan externe geloofwaardigheidsindicatoren, wat wel vereist wordt bij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In bestreden besluit II heeft verweerder de problemen die eiser zou hebben met de personen die betrokken zijn geweest bij zijn vertrek naar Europa aangemerkt als nieuw relevant element. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend, volgt hieruit dat in zoverre sprake is van een onderzoeks- en motiveringsgebrek in bestreden besluit I.
6. Verweerder heeft eisers verklaring over de ruzie om een stuk land en de daaropvolgende huisinval, mishandeling en moord op zijn gezinsleden en zijn verklaringen over de problemen die hij heeft met personen die betrokken zijn geweest bij zijn vlucht uit Nigeria niet geloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder gewezen op de diverse grote tegenstrijdigheden in de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Eiser betwist niet dat sprake is van tegenstrijdigheden. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij niet in staat is om coherent en consistent te verklaren. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij het iMMO-rapport van 22 december 2022 overgelegd.
7. In de uitspraak van 7 december 2022heeft de Afdelinghet toetsingskader in het geval een iMMO-rapportage wordt overgelegd verduidelijkt. Daarbij is overwogen dat als verweerder bestrijdt dat het iMMO-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de gevolgde redenering niet begrijpelijk is, bijvoorbeeld omdat de onderliggende feiten niet kloppen, of de conclusie niet aansluit op de redenering, hij dan nader zal moeten motiveren waarom. In dat geval hoeft hij geen medisch deskundige in te schakelen.
Bestrijdt verweerder de inhoud van het rapport, waaronder de bevindingen en de conclusie van het iMMO, dan kan hij hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Dit betekent dat hij een tegenrapport zal moeten inbrengen waarin een medisch deskundige het iMMO-rapport op inhoud bestrijdt.
Als verweerder geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen.
8. In de iMMO rapportage wordt geconcludeerd dat de geconstateerde psychische problematiek samen met ongeletterde en ongeschoolde status, cognitieve problemen en culturele achtergrond van betrokkene beperkingen hebben gegeven, die ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
9. Blijkens het verweerschrift en de toelichting ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat het iMMO-rapport onvoldoende inzichtelijk is en daarmee niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wijst verweerder op hoofdstuk 7 van het rapport, waarin enkel een beschrijving wordt gegeven van de onderzoeken door FMMU (de rechtbank begrijpt: Medifirst) zonder dat daar een waardeoordeel aan wordt gehecht. Daarnaast trekt iMMO volgens verweerder conclusies die niet zijn gebaseerd op medische deskundigheid, bijvoorbeeld over de mogelijke invloed van eisers middelengebruik en zijn angst voor voodoo op de door hem afgelegde verklaringen.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat niet gebleken is dat het iMMO-rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In hoofdstuk 7 van het rapport wordt inderdaad een beschrijving gegeven van de Medifirst-adviezen die in het dossier zitten, maar uit hoofdstuk 4 blijkt dat de rapporteurs van iMMO, een psychiater (in opleiding) en een huisarts, zelf ook onderzoek hebben gedaan naar de psychische problematiek van eiser. Er wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de testresultaten, met daarbij een uitleg over de conclusies die daaruit worden getrokken. De samenvattende conclusie van iMMO over eisers vermogen om te verklaren, is mede gebaseerd op de cognitieve en psychische problemen, die tijdens het onderzoek zijn vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de iMMO-rapportage voldoende inzichtelijk gemotiveerd is en dat daarom in beginsel van de conclusies van die rapportage kan worden uitgegaan. Om in een dergelijk geval de inhoud van het iMMO-rapport te kunnen weerleggen, dient verweerder zelf een deskundige te raadplegen, wat hij in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat eiser in staat is om coherent en consistent te verklaren.
11. Verweerder heeft ook ondeugdelijk gemotiveerd waarom het asielrelaas desondanks ongeloofwaardig moet worden geacht. Verweerder stelt in dat kader dat de bevindingen van het iMMO geen verklaring bieden voor de mate van tegenstrijdigheid van de verklaringen van eiser. Het antwoord op de vraag in welke mate de tegenstrijdige verklaringen van eiser voortvloeien uit zijn medische toestand, vergt naar het oordeel van de rechtbank namelijk een medische beoordeling. Uit de iMMO rapportage volgt dat eiser zeer waarschijnlijk niet in staat is om coherent en consistent te verklaren en ook wordt opgemerkt dat eiser lijkt te confabuleren als hij een vraag niet kan beantwoorden.Zoals hiervoor overwogen, kan de iMMO rapportage worden gevolgd en heeft verweerder geen andersluidende medische rapportage ingebracht. De in het bestreden besluit geconstateerde tegenstrijdigheden konden daarom niet zonder nadere motivering aan eiser worden tegengeworpen.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Daarom vernietigt de rechtbank de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen bestreden besluit II, en 1,5 punt voor het (tweemaal) verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten voor de iMMO-rapportage. Eiser heeft met een factuur van iMMO onderbouwd dat de kosten € 5.460,00 bedragen.
15. Op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor het inschakelen van een deskundige zoals hier aan de orde geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van dit besluit geldt dan dat ten hoogste een tarief van € 142,75 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de door eiser overgelegde factuur kan niet worden opgemaakt hoeveel uur aan het opstellen van het rapport is besteed. Nu eiser een bedrag van € 5.460,00 vergoed wil zien, komt dit neer op een tijdsbesteding van ruim 38,2 uur. Gelet op het rapport en de bijgaande leeswijzer, komt dit de rechtbank dit niet als onredelijk voor. Verweerder zal dan ook eveneens in deze kosten worden veroordeeld, zodat het totaalbedrag neerkomt op € 7.971,00 (€ 2.511,00 plus € 5.460,00).