ECLI:NL:RBDHA:2023:9885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juni 2023, is de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een Syrische eiser beoordeeld. De eiser, die op Schiphol arriveerde na een vlucht vanuit Dubai, had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de maatregel langer voortduurt dan noodzakelijk. De eiser had geen individuele omstandigheden aangevoerd die de voortzetting van de maatregel in twijfel trokken. De rechtbank vond dat de belangenafweging die verweerder had gemaakt, hoewel niet schriftelijk vastgelegd, voldoende was toegelicht tijdens de zitting. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was en wees het beroep van de eiser af, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17190

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van [datum] 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2003. Eiser is op [datum] 2023 vanuit Dubai, met een vlucht met Sofia (Bulgarije) als bestemming, op Schiphol aangekomen. Eiser heeft eerder dit jaar al twee maanden in Bulgarije verbleven. Op [datum] 2023 heeft eiser een asielaanvraag gedaan. De beslissing omtrent het al dan niet verlenen van toegang is uitgesteld. Op [datum] 2023 is aan eiser ook met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Verweerder heeft vervolgens in het besluit van 8 mei 2023 de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije op grond van de Dublinverordening [2] daarvoor verantwoordelijk is.
2. Eisers beroep tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag is op 13 juni 2023 op zitting behandeld. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het beroep [3] van eiser te schorsen in afwachting van de uitspraak van de Afdeling [4] over de vraag of ten aanzien van Bulgarije nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij mondelinge uitspraak heeft de voorzieningenrechter verder de voorlopige voorziening [5] getroffen dat het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op het beroep.
Waarover gaat deze uitspraak?
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 mei 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling voor of de maatregel sinds 15 mei 2023 (het moment van het sluiten van het onderzoek) rechtmatig was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van
bewaring rechtmatig is. De rechtbank zal hierna aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen
Duur grensdetentie
5. Eiser voert aan dat de aan hem opgelegde vrijheidsontnemende maatregel langer duurt dan redelijkerwijs nodig is. Hij stelt dat verweerder het grensbewakingsbelang sowieso na de uitspraak van de Afdeling over Bulgarije zal moeten opgeven. Aan dat belang komt op dit moment dus ook een beperkt gewicht toe. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 juni 2023 [6] waarin wordt overwogen dat de grensdetentie slechts voor een korte duur is toegestaan en niet langer dan noodzakelijk is mag duren.
5.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de vrijheidsontnemende maatregel langer voortduurt dan redelijkerwijs nodig is. Verweerder mag het grensbewakingsbelang zwaar laten meewegen en eiser heeft daartegen over geen individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de vrijheidsontnemende maatregel niet langer voort mag duren. De aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, ziet op een ander vraagstuk en is dus niet relevant bij de beoordeling van de aan eiser opgelegde maatregel. De stelling dat verweerder het grensbewakingsbelang na een uitspraak van de Afdeling sowieso zal moeten opgeven, volgt de rechtbank ook niet. Verweerder zal na de uitspraak beoordelen of eiser in vrijheid wordt gesteld of dat er een vrijheidsontnemende maatregel op een andere grondslag wordt opgelegd. Deze uitspraak van de Afdeling wordt overigens elk moment verwacht door verweerder, omdat de Afdeling aan partijen op de zitting van 18 april 2023 heeft meegedeeld dat na zes weken uitspraak zou worden gedaan, deze termijn inmiddels is verstreken en verweerder tot op heden geen andersluidend bericht van de Afdeling heeft ontvangen.
Belangenafweging naar toewijzen voorlopige voorziening
6. Eiser voert aan dat verweerder na het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening ten onrechte geen individuele belangenafweging heeft gemaakt. Deze verplichting volgt uit de Werkinstructie 2022/15.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de werkinstructie volgt dat verweerder na een toegewezen voorlopige voorziening moet afwegen of de vrijheidsontnemende maatregel moet worden opgeheven. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat deze belangenafweging is gemaakt, maar deze niet schriftelijk is vastgelegd. Ter zitting heeft verweerder de gemaakte belangenafweging toegelicht en uitgelegd dat deze in het nadeel van eiser uitvalt omdat het grensbewakingsbelang zwaarder weegt dan het algemene belang van eiser om zijn procedure in vrijheid af te wachten en hij geen individuele omstandigheden heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden en waarom deze in het nadeel van eiser is uitgevallen. Dat de belangenafweging niet schriftelijk is vastgelegd acht de rechtbank dus niet doorslaggevend. Dat dit zou moeten volgt ook niet uit de Werkinstructie 2022/15, waarbij ook van belang is dat de werkinstructies zijn bedoeld voor de medewerkers van de IND en niet gelden als beleidsregels.
Ambtshalve beoordeling
7. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel ten onrechte
voortduurt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.NL23.13810.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.NL23.13811.