ECLI:NL:RBDHA:2023:8120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en schadevergoeding in asielprocedure bij capaciteitsproblemen IND

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een vrijheidsontnemende maatregel die hem was opgelegd op 29 maart 2023, op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De maatregel werd opgelegd in het kader van grensbewaking, maar werd op 4 april 2023 opgeheven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 april 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat de screening van de asielaanvraag van de eiser niet tijdig had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de maatregel uiterlijk op 2 april 2023 had moeten worden opgeheven, en dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 200,- voor twee dagen onrechtmatige detentie en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten van de eiser, die op € 1.674,00 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt dat structurele capaciteitsproblemen bij de IND niet ten koste mogen gaan van de rechten van vreemdelingen en dat de overheid verantwoordelijk is voor tijdige afhandeling van asielprocedures. De rechtbank heeft de belangen van de eiser gewogen tegen de capaciteitsproblemen van de IND en geconcludeerd dat de vertraging in de screening niet voor rekening van de eiser mocht komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10040

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 4 april 2023 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3.1.
Eiser voert aan dat door verweerder onvoldoende kenbaar is gemotiveerd waarom
Op 28 maart 2023 een aanwijzing is gegeven als bedoeld in artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 20 december 2018 [1] overwogen dat een aanwijzing krachtens artikel 4.6 van het Vb kan worden gegeven aan de vreemdeling die een asielverzoek doet aan de buitengrens wanneer die aanvraag niet direct in behandeling kan worden genomen, bijvoorbeeld vanwege drukte. Verder heeft de Afdeling overwogen dat een dergelijke aanwijzing slechts als vrijheidsontneming moet worden gezien als deze door toedoen van de overheid onredelijk lang voortduurt en dat de rechtbank slechts in dat geval bevoegd is te oordelen over de vrijheidsbeperking. De Afdeling wijst er in dat verband op dat verblijf in de lounge grote nadelen heeft en dat deze slechts is bedoeld voor verblijf van ten hoogste één nacht.
3.3.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de intake voor eisers asielaanvraag niet op 28 maart 2023 kon worden gedaan vanwege drukte en dat daarom aan eiser een aanwijzing op grond van artikel 4.6 van het Vb is gegeven om te verblijven in de lounge. Niet is in geschil dat eiser één nacht in de lounge heeft verbleven. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin de vrijheidsbeperking van de overheid onnodig lang heeft voortgeduurd en feitelijk sprake was van vrijheidsontneming. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om in deze procedure te oordelen over de vrijheidsbeperking in de lounge.
4.1
Ter zitting heeft de rechtbank voorts ambtshalve de vraag opgeworpen of de vrijheidsontnemende maatregel niet eerder dan 4 april 2023 kon worden opgeheven. Verweerder heeft daarover verklaard dat het aanmeldgehoor op 1 april 2023 heeft plaatsgevonden en dat eisers zaak conform de nieuwe werkinstructie vervolgens is gescreend op de derde dag na het aanmeldgehoor, waarna de maatregel direct is opgeheven omdat eisers asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de grensprocedure. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat voorheen eerder werd gescreend, doorgaans één of twee dagen na het aanmeldgehoor, en dat het nieuwe beleid in de werkinstructie is ingegeven door capaciteitsproblemen. Verder heeft verweerder verklaard dat dit beleid vanwege die capaciteitsproblemen voor langere tijd zal gelden.
De advocaat van eiser heeft verklaard dat vóór het huidige beleid het asielrelaas van haar cliënten reeds op de dag van het aanmeldgehoor dan wel uiterlijk één dag daarna werd gescreend.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de bestreden maatregel is opgeheven naar aanleiding van de informatie die door eiser is ingebracht in het aanmeldgehoor op 1 april 2023. Verweerder heeft erkend dat voorheen in dergelijke situaties sneller een beslissing kon worden genomen, ofwel dat de screening toen eerder plaatsvond.
4.3.
Gelet op het feit dat (grens)detentie slechts voor een zo kort mogelijke termijn is toegestaan, ligt de vraag voor of het voor rekening en risico van eiser moet komen dat verweerder vanwege capaciteitsproblemen eisers asielzaak eerst na drie dagen heeft gescreend. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Uit de door verweerder gegeven verklaring begrijpt de rechtbank immers dat sprake is van een structureel capaciteitsprobleem en dat dit de enige reden is voor het feit dat volgens de werkinstructie nu drie dagen na het aanmeldgehoor wordt gescreend. Dat eiser hierdoor langer van zijn vrijheid is beroofd kan niet voor zijn rekening en risico komen.
4.4.
Nu eiser(s asielrelaas) niet uiterlijk een dag na het aanmeldgehoor is gescreend – een termijn die, mede gelet op de eerdere werkwijze van verweerder als ook de ervaringen van deze rechtbank dat de screening doorgaans op de eerste dag na het aanmeldgehoor plaatsvond, als haalbaar moet worden geacht – en dit niet het gevolg is van plots ontstane capaciteitsproblemen of anderszins onvoorziene omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers detentie uiterlijk op 2 april 2023 had moeten opheffen.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel was met ingang van 3 april 2023 onrechtmatig. De rechtbank ziet geen aanleiding de maatregel eerder onrechtmatig te achten.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
2 x € 100,- (verblijf in het detentiecentrum) = € 200,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.