ECLI:NL:RBDHA:2023:9872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
09-192458-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte met schaar

Op 6 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 juli 2022 in Zoetermeer, waar de verdachte samen met anderen de aangeefster met een schaar meermalen in haar gezicht en nek heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar niet met de intentie om de aangeefster te doden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 123 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook een behandelverplichting en een contactverbod met de aangeefster als bijzondere voorwaarden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor materiële en immateriële schade.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor haar traumatische ervaringen. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte niet opnieuw naar een jeugdgevangenis moet, gezien haar positieve ontwikkeling en bereidheid tot behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/192458-22
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 22 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. C.M. Emeis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 juli 2022 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een schaar meermalen op [slachtoffer] heeft ingestoken, waaronder (meermalen) in en/of tegen het gezicht en/of in de richting van de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 juli 2022 te Zoetermeer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee steekwonden in het gezicht (met als gevolg ontsierende littekens), heeft toegebracht door met een schaar meermalen op (het gezicht van die) [slachtoffer] in te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 juli 2022 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een schaar meermalen op [slachtoffer] heeft ingestoken, waaronder (meermalen)
in en/of tegen het gezicht en/of in de richting van de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 31 juli 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten op [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- met zijn drieën naar een afspraak met [slachtoffer] te gaan en/of
- [slachtoffer] aan de haren te trekken en/of
- [slachtoffer] aan de haren over de grond te trekken en/of
- ( terwijl [slachtoffer] op de grond lag) [slachtoffer] meermalen te schoppen en/of te slaan en/of
- tijdens het geweld te joelen/roepen/lachen en/of
- de situatie op videobeelden vast te leggen, terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere schaafwonden, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, op 31 juli 2022 in Zoetermeer, aangeefster meermalen in haar gezicht en nek heeft gestoken met een schaar.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van de aangeefster, in die zin dat de verdachte echt de bedoeling had om de aangeefster te doden.
Door de officier van justitie is betoogd dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Er is sprake van voorwaardelijk opzet wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg – in dit geval de dood van het slachtoffer – in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank stelt bij het beantwoorden van voornoemde vraag voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een scherp voorwerp in bepaalde delen van het lichaam tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat daardoor de dood intreedt. Of door het steken in het gezicht en de nek de aanmerkelijke kans ontstaat dat het slachtoffer komt te overlijden, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de plek van het steken, het steekwapen zelf en de kracht waarmee is gestoken een belangrijke rol.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft met een schaar van aanzienlijke grootte in gesloten toestand gestoken in de nek van het slachtoffer, een deel van het lichaam waar zich belangrijke (slag)aderen bevinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ook met enige kracht moet hebben gestoken. De verdachte stond, terwijl zij de schaar bovenhands vast in haar vuist had, toen zij het slachtoffer, dat op dat moment op de grond lag, meermalen stak waarbij het slachtoffer meerdere verwondingen in het gezicht, de hals en de nek heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft, anders dan door de verdediging bepleit, een schaar, wanneer deze zich in gesloten toestand bevindt, een zodanig scherpe punt dat daarmee in het lichaam kan worden gestoken. Dat blijkt in dit geval ook nadrukkelijk uit de aard en ernst van het letsel in het gezicht van slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door op deze manier te handelen, de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van het steken zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Het opzet van verdachte bij het steken was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.4.2
Feit 2
Ook met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij op 31 juli 2022 te Zoetermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een schaar meermalen op [slachtoffer] heeft ingestoken, waaronder meermalen in het gezicht en in de nek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 31 juli 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten op [locatie] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door
- met zijn drieën naar een afspraak met [slachtoffer] te gaan en
- [slachtoffer] aan de haren te trekken en
- [slachtoffer] aan de haren over de grond te trekken en
- ( terwijl [slachtoffer] op de grond lag) [slachtoffer] meermalen te schoppen en te slaan en
- tijdens het geweld te joelen/roepen/lachen en
- de situatie op videobeelden vast te leggen,
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meerdere schaafwonden, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met aangeefster.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een geheel onvoorwaardelijke werkstraf, conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , door haar meermalen met een schaar te steken, in haar nek en haar gezicht. Ook heeft zij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog een lange tijd de fysieke en psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat dit bij dit slachtoffer ook het geval is, blijkt uit de onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding. Aangeefster wordt dagelijks aan het incident herinnerd als zij met de littekens in haar gezicht wordt geconfronteerd. De rechtbank neemt het de verdachte en haar medeverdachten in het bijzonder kwalijk dat zij het jonge slachtoffer in de val hebben gelokt door met haar af te spreken om iets uit te praten maar haar vervolgens fysiek hebben aangevallen, terwijl zij in aantal en leeftijd de overhand hadden. Daarbij vindt de rechtbank het kwalijk dat het geweld werd gefilmd. Door dergelijke feiten worden in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 mei 2023, waaruit blijkt dat zij eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, te weten het overtreden van de Leerplichtwet. Nu dit een andersoortig feit betreft, zal de rechtbank deze veroordeling niet in strafverzwarende zin meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 16 maart 2023. Hieruit volgt dat de aanleiding van het delict mogelijk iets bij de verdachte heeft getriggerd, en dat zij, vanuit haar eigen problematiek, buitenproportioneel heeft gereageerd. De verdachte erkent dit, maar heeft hier verder niet over willen uitweiden bij de Raad. Het algemene recidiverisico is laag en het dynamisch risicoprofiel is heel laag. De kans op herhaling wordt door de Raad dan ook als heel laag ingeschat, mits de verdachte niet opnieuw in precies eenzelfde situatie belandt. Er zijn veel beschermende factoren in het leven van de verdachte: haar ouders zijn zeer betrokken, ze richt zich op haar toekomst, heeft een bijbaan en wil graag haar best doen op school. Ook is het positief dat de verdachte haar drugsgebruik sterk heeft verminderd en uit zichzelf contact zoekt met haar coach als zij boosheid of verdriet ervaart. De Raad ziet een risico in de onbehandelde traumatische ervaring(en) van de verdachte. Tot op heden is het niet gelukt om de verdachte te motiveren zich hiervoor te laten behandelen. Behandeling kan de verdachte op de lange termijn helpen, bijvoorbeeld bij haar slaapproblemen, maar ook om de kans op herhaling volledig te minimaliseren. Het opleggen van een jeugddetentie wordt door de Raad onwenselijk geacht, omdat dit de positieve ontwikkelingen van de verdachte zouden doorkruisen. De inzet van jeugdreclassering wordt ook niet passend geacht, omdat de kans op herhaling heel laag is en er geen concrete doelen zijn om aan te werken. Concluderend adviseert de Raad om aan de verdachte een geheel onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De zittingsvertegenwoordiger van de Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat zij meerwaarde ziet in het opleggen van een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. De zittingsvertegenwoordiger is inmiddels anderhalf jaar betrokken bij de verdachte in het kader van een andere veroordeling. Voor de onderliggende problematiek van de verdachte is tot op heden geen oplossing gevonden. De traumatische ervaring(en) van de verdachte belemmeren haar in haar dagelijks leven. Zo gaat het momenteel niet goed op school en onderdrukt zij haar gevoelens met verdovende middelen. Eerder is geprobeerd behandeling op te starten bij het Palmhuis, maar door een gebrek aan motivatie bij de verdachte is dit niet gelukt. Het is echter noodzakelijk dat de kern van het probleem wordt aangepakt.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft ter terechtzitting medegedeeld dat behandeling alleen effect zal hebben als de verdachte daartoe intrinsiek gemotiveerd is.
De verdachte heeft ter terechtzitting medegedeeld dat zij nu wel bereid is om zich te laten behandelen voor haar traumatische ervaring(en). Deze ervaringen belemmeren haar in het dagelijks leven en ze wil het graag een plek geven.
Strafmodaliteit en strafmaat
Hoewel de feiten zeer ernstig zijn is de rechtbank van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat de verdachte niet opnieuw naar de jeugdgevangenis moet. Zij maakt een positieve ontwikkeling door die daarmee ernstig zou worden doorkruist. Bovendien vindt de rechtbank het van groot belang dat de verdachte behandeling zal ondergaan, waarvoor zij inmiddels gemotiveerd is. Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 123 dagen, met aftrek van de tijd die zij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal 120 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met de aangeefster. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt behandeld en begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, hetgeen gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de feiten, zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de maximale duur, namelijk 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam] en ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Wal, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 40.134,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 134,10 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, waarbij € 30.000,- is opgevoerd als eventueel aanvullende schade op de (zeer) lange termijn. Namens de benadeelde partij is verzocht om de verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor dit bedrag.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.134,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade niet tot een hoger bedrag toegewezen kan worden dan € 119,20. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een afschrijvingspercentage van 20% van het originele bedrag dient te worden gehanteerd, niet 10%. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. De raadsman heeft zich met betrekking tot het bedrag van € 30.000,- op het standpunt gesteld dat dit afgewezen dient te worden vanwege onvoldoende onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank acht het namens de benadeelde partij gehanteerde afschrijvingspercentage van 10% redelijk.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden waarvoor de verdachte mede verantwoordelijk is. De hoogte van de vordering is namens de verdachte betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de geleden immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,- moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.134,10, bestaande uit € 134,10 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 juli 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte een deel van de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.134,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
123 (HONDERDDRIEËNTWINTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten
120 (HONDERDTWINTIG) DAGENniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd, onder behandeling stelt van De Waag dan wel een andere soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor haar trauma-gerelateerde klachten;
- geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , [geboortedatum] ;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.134,10, bestaande uit € 134,10 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
verklaart de vordering tot vergoeding van de schade voor het overige niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.134,10 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter,
mr. S.J. Huizenga, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2023.