ECLI:NL:RBDHA:2023:9833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL21.20373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een vreemdeling wegens crimineel gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Poolse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn EU-verblijfsrecht verloren na een besluit van 17 juni 2021, waarin hij ongewenst werd verklaard op basis van zijn criminele verleden, waaronder herhaalde veroordelingen voor diefstal en een ISD-maatregel opgelegd door de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 10 mei 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat het persoonlijk gedrag van de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, en dat de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring rechtmatig waren. De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn argumenten over de geringe ernst van zijn delicten en zijn persoonlijke omstandigheden, niet voldoende had aangetoond dat zijn situatie anders was dan door de verweerder was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de eiser, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Unierechtelijke openbare ordecriterium en de noodzaak voor de nationale autoriteiten om een zorgvuldige belangenafweging te maken bij de beoordeling van verblijfsrechten van vreemdelingen met een crimineel verleden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda
)

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder het EU-verblijfsrecht van eiser op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) beëindigd, hem op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ongewenst verklaard en bepaald dat hij Nederland meteen moet verlaten.
Bij besluit van 6 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Hij is sinds 2017 herhaaldelijk veroordeeld tot onherroepelijk geworden gevangenisstraffen (onder meer wegens (winkel)diefstal in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht). Op 30 maart 2021 is eiser door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het EU-verblijfsrecht van eiser beëindigd omdat volgens verweerder het persoonlijk gedrag van eiser, als veelpleger, een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het Unierechtelijke openbare ordecriterium). Daarnaast heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van het feit dat eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Verweerder heeft voorts gesteld dat volgens de glijdende schaal van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb het verblijfsrecht van eiser kan worden beëindigd. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen reden gezien zijn verblijfsrecht niet te beëindigen en hem niet ongewenst te verklaren. Deze omstandigheden zoals door eiser geschetst zijn niet van dien aard dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. Het besluit is dus volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt eiser
3. Allereerst stelt eiser dat de gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd, in beroep als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Eiser voert verder in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zijn gedragingen een actuele en ernstige bedreiging vormen. Volgens eiser is verweerder van onjuistheden uitgegaan door te stellen dat er ‘in enkele gevallen’ geweld zou zijn toegepast. Er is maar in één enkel geval geweld toegepast en dit delict was ten tijde van het bestreden besluit al vier jaren geleden gepleegd. Eiser betoogt dat hij enkel geringe strafbare feiten heeft gepleegd. Met betrekking tot de opgelegde ISD-maatregel heeft verweerder niet alle omstandigheden betrokken. Niet uitsluitend het criminele gedrag van eiser heeft tot oplegging van die maatregel geleid maar ook zijn overige problematiek. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat pas buiten de gevangenismuren kan blijken of eiser zijn verslaving heeft overwonnen nu eiser al tijdens de ISD-maatregel buiten de gevangenis verblijft. Ook stelt eiser dat onduidelijk is welke straffen verweerder van belang heeft geacht voor de toepassing van de glijdende schaal. Tot slot is eiser van mening dat het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had geen negatieve uitwerking mag hebben op zijn gestelde banden met Nederland.
Juridisch kader
4. Het voor deze zaak relevante juridisch kader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling beroepsgronden
5. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar wat hij in de bezwaarfase heeft aangevoerd onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beperkt zich daarom tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
6. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het persoonlijk gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 24 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:259), volgt dat verweerder bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit, de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan.
6.2.
Uit paragraaf 3.2 van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden – waarover de Afdeling in onder meer de onder 6.1. vermelde uitspraak heeft overwogen dat deze een handvat biedt voor de interpretatie van richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) – volgt dat onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, niettegenstaande het feit dat elk strafbaar feit op zich geen voldoende ernstige bedreiging in de hierboven bedoelde zin vormt. De nationale autoriteiten moeten dit aantonen en bij hun beoordeling met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld is op zich niet voldoende.
6.3.
Niet in geschil is dat eiser herhaaldelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Verweerder heeft gewezen op het uittreksel justitiële documentatie (van 16 juni 2021), waaruit blijkt dat eiser veertien keer is veroordeeld voor misdrijven in de periode 2017-2021. Uit deze documentatie blijkt weliswaar dat eiser eenmalig (en niet zoals verweerder stelt ‘in enkele gevallen’) is veroordeeld voor diefstal met geweld maar dit neemt niet weg dat eiser een gewelddadig delict heeft begaan. Daarnaast blijkt uit de documentatie dat eiser wel meermaals in veroordeeld voor diefstal in vereniging. De stelling van eiser dat er enkel sprake is van een aantal geringe feiten, volgt de rechtbank dan ook niet.
6.4.
Voorts heeft verweerder kunnen betrekken dat bij vonnis van 30 maart 2021 (dus voor het nemen van het primaire en bestreden besluit) door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam een ISD-maatregel is opgelegd aan eiser voor de duur van twee jaar. Hierbij is van belang dat een ISD-maatregel als belangrijkste doel heeft de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. Zoals uit het vonnis blijkt was aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel voldaan en had de rechtbank er geen vertrouwen in dat ambulante begeleiding en hulpverlening in het kader van voorwaarden bij een voorwaardelijke ISD-maatregel zou leiden tot de noodzakelijke gedragsverandering bij eiser. Het belang van de samenleving staat, gelet op de door eiser steeds weer veroorzaakte overlast en schade, voorop, aldus het vonnis. Dat de omstandigheden waarin eiser zich bevond maakten dat interventies in een voorwaardelijk kader niet uitvoerbaar waren, neemt niet weg dat de grondslag voor het opleggen van de maatregel de door eiser gepleegde delicten vormen
.
6.5.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het onduidelijk is hoe verweerder rekening heeft gehouden met de geringe schade en overlast ten gevolge van de gepleegde delicten. De delicten kunnen volgens eiser enkel als hinderlijk worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit kader heeft verwezen naar eisers justitiële documentatie en de oplegging van de ISD-maatregel. Daarbij heeft verweerder benoemd dat de rechtbank met deze maatregel de maatschappij wilde beschermen tegen het (continu) strafbaar handelen van eiser. Bij de oplegging van de ISD-maatregel is nader toegelicht dat de door eiser gepleegde delicten overlast en schade veroorzaken voor ondernemers vanwege de tijd die gemoeid gaat met de afwikkeling ervan, het ongemak en de administratieve rompslomp. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat met het gedrag van eiser, namelijk het herhaaldelijk plegen van delicten en ondanks het opleggen van straffen daarmee niet stoppen, een gevoel van onveiligheid ontstaat in de samenleving. De rechtbank acht daarmee voldoende gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de schade en overlast veroorzaakt door eiser.
7. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder eiser ongewenst heeft mogen verklaren nu de maximale gevangenisstraf voor diefstal vier jaar betreft en niet in geschil is dat eiser meermaals onherroepelijk voor diefstal is veroordeeld. Aan artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is dus voldaan.
8. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om zijn verblijf niet te beëindigen of hem niet ongewenst te verklaren. Verweerder heeft niet ten onrechte meegewogen dat eerdere veroordelingen en gevangenisstraffen niet hebben geleid tot gedragsverbetering, de verslavingsproblematiek van eiser en het hoge risico van recidive van eiser. Verweerder heeft in dit kader zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat het recidiverisico inmiddels is verminderd. De stelling van eiser dat gedurende de ISD-maatregel al kan blijken of de verslavingsproblematiek is afgenomen en het recidiverisico is verminderd, wat daar ook verder van zij, treft in zoverre geen doel nu het aan eiser is om aannemelijk te maken dat een positieve gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hiertoe niets onderbouwd (met bijvoorbeeld met stukken die betrekking hebben op de ontwikkelingen tijdens de ISD-maatregel) en dit blijkt ook niet uit het procesdossier. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser zijn gehele leven (tot zijn komst naar Nederland) in Polen heeft gewoond en dat hij bekend is met de taal, cultuur en gewoonten van het land. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser relatief pas een korte periode in Nederland verblijft, hij de Nederlandse taal niet machtig is en een gering arbeidsverleden hier heeft. De stelling van eiser dat zijn arbeidsverleden slecht bekend is omdat hij heeft gewerkt voor uitzendbureaus en dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats had omdat hij woonde op de locatie van zijn (uitzend)werk maakt op zichzelf niet dat hij wel banden heeft met Nederland.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de vergelijkende toetsing aan de glijdende schaal voldoende inzichtelijk en duidelijk is geweest. Verweerder heeft toegelicht dat artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb van toepassing is nu eiser te kwalificeren valt als veelpleger. In het primaire besluit is aangegeven van welke datum het uittreksel justitiële documentatie dateert (16 juni 2021) dat is betrokken bij het besluit. Tevens is de duur van het totaal aantal maanden gevangenisstraf aangegeven dat betrokken is bij de toepassing van de glijdende schaal (11 maanden gevangenisstraf en ISD-maatregel). De rechtbank ziet dan ook niet in waarom het voor eiser onduidelijk is welke delicten verweerder heeft betrokken.
Hoorplicht
10. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het verzoek om in bezwaar gehoord te worden. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
10.1.
Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. De rechtbank is van oordeel dat aan die maatstaf is voldaan. Het is allereerst aan een vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. Zoals verweerder terecht stelt mag een actieve houding van de vreemdeling worden verwacht. Eiser heeft de feiten die de grondslag vormen voor de besluiten niet betwist. Ook heeft eiser geen positieve gedragsverandering laten zien en zijn er verder geen stukken ingebracht die wijzen op een onjuiste oplegging. Verweerder heeft gelet op het voorgaande van het horen van eiser kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

BIJLAGE
EVRM
Artikel 8 van het EVRM luidt:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren, tenzij afdeling 3 van toepassing is, indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Ingevolge artikel 3.86, vierde lid, van het Vb kan de aanvraag voorts worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet, indien de vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm.
Ingevolge artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb bedraagt de norm bij een verblijfsduur van tenminste vier jaar, maar minder dan vijf, vijf maanden.
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb Onze Minister kan het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt Onze Minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
Paragraaf B10/2.3. van de Vc luidt als volgt:
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.
De IND legt een ongewenstverklaring op overeenkomstig paragraaf A4/3.1 Vc. Voor de signalering van de burger van de Unie of het familielid van een burger van de Unie: zie paragraaf A2/12.6 Vc.