ECLI:NL:RBDHA:2023:9828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.S. Boedhoe, was niet aanwezig tijdens de zitting op 8 juni 2023, waar de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. S. Aboulouafa, wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer dan twee jaar uit Oostenrijk is weg geweest en dat hij problemen zal ondervinden bij terugkeer, maar de rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar verschillende AIDA-rapporten die bevestigen dat asielzoekers die binnen twee jaar na vertrek uit Oostenrijk terugkeren, geen problemen ondervinden. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn situatie anders is.

Daarnaast heeft eiser gewezen op het bestaan van pushbacks in Oostenrijk, maar de rechtbank concludeert dat hij niet heeft aangetoond dat deze relevant zijn voor zijn situatie. De rechtbank bevestigt dat er een fictief claimakkoord bestaat tussen Nederland en Oostenrijk, wat betekent dat Oostenrijk verplicht is de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.13707
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Meer dan twee jaar weg uit Oostenrijk
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Oostenrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij in de eerste plaats naar p. 56, van het AIDA-rapport van april 2022 (update 2021). Daarin staat dat Dublinclaimanten in beginsel geen problemen ondervinden bij terugkeer, mits zij binnen twee jaar na het verlaten van Oostenrijk terugkeren. Eiser heeft ruim tweeëneenhalf jaar geleden Oostenrijk verlaten en zal dus problemen ondervinden. Verder stelt verweerder ten onrechte dat de Oostenrijkse autoriteiten met het claimakkoord garanderen dat ze de asielaanvraag in behandeling nemen, omdat het gaat om een fictief claimakkoord.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet opgaat. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. In het AIDA-rapport update 2021 (p. 56), en ook in het AIDA- rapport update 2022 (p. 61) staat dat asielzoekers die op grond van de Dublinverordening naar Oostenrijk terugkeren en van wie de aanvraag in afwachting is van een definitieve beslissing, geen belemmeringen ondervinden als hun overdracht binnen twee jaar na hun vertrek uit Oostenrijk plaatsvindt. Op p. 78 van het AIDA-rapport update 2021 (p. 83 van het AIDA-rapport update 2022) staat dat asielzoekers die na twee jaar terugkeren, een opvolgende asielaanvraag moeten indienen. De rechtbank ziet in de AIDA-rapporten geen aanwijzingen dat Dublinterugkeerders specifieke problemen ondervinden als zij in Oostenrijk opnieuw een asielaanvraag indienen, of dat de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Op p. 57 van het AIDA-rapport update 2021 (p. 62 van het AIDA-rapport update 2022) staat dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het een opvolgende aanvraag betreft en “no change significant to the decision has occurred in the material facts”. Dit veronderstelt dat er al een inhoudelijke beslissing is genomen op de aanvraag, wat bij eiser niet het geval is. Op p. 77 van het AIDA-rapport update 2021 (p. 82 van het AIDA-rapport update 2022) staat: “Usually, a subsequent application is not admitted to the regular procedure and is rejected as inadmissible.” Bij raadpleging van het wetsartikel2 waarop deze passage gebaseerd is blijkt dat het ook hier gaat om de situatie dat er een definitieve beslissing is genomen op de aanvraag, en geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd. Gelet op het voorgaande, en het feit dat er een (fictief) claimakkoord ligt, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij in Oostenrijk problemen zal ondervinden, omdat hij meer dan twee jaar weg is uit Oostenrijk. Niet is gebleken dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt of dat eiser aldaar geen opvang zal krijgen.
Wat betreft de stelling van eiser over het fictieve claimakkoord, los van dat dit niet in het bestreden besluit staat, volgt uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening dat een fictief claimakkoord gelijkstaat aan een expliciet claimakkoord. Dit houdt de verplichting in om de asielaanvraag in behandeling te nemen en daarbij de Europese richtlijnen op het gebied van asiel toe te passen. Oostenrijk heeft zich als lid van het Verdrag aan deze verplichting gecommitteerd en heeft dus met het fictieve claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
2 Article 68 AVG.
Pushbacks
7. Eiser brengt verder naar voren dat in het AIDA-rapport van februari 2022 (update 2021) melding wordt gemaakt van pushbacks. Ook om deze reden kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft bij verwijzingsuitspraak van 15 juni 20223 prejudiciële vragen gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is van oordeel dat de pushbacks ook relevant zijn voor Dublinclaimanten en dat verweerder nader onderzoek moet doen, net als in uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over Kroatië van 13 april 20224.
8. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Oostenrijk te maken zullen krijgen met pushbacks. In het AIDA-rapport update 2021 staat dat Oostenrijk eind 2020 meerdere personen die via Slovenië Oostenrijk binnen waren gekomen op grond van een bilaterale overeenkomst aan Slovenië heeft overgedragen, ondanks het feit dat zij
in Oostenrijk om internationale bescherming hadden verzocht. De pushbacks in dit AIDA- rapport update 2021 hadden derhalve betrekking op een specifieke situatie eind 2020. Uit het AIDA-rapport update 2021 volgt verder niet dat pushbacks in Oostenrijk al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden zodat niet gezegd kan worden dat de gestelde tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest vallen. Ook blijkt uit het AIDA-rapport update 2021 niet dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. Bovendien is dit een situatie die zich eind 2020 afspeelde en heeft eiser geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er op dit moment nog steeds pushbacks plaatsvinden in Oostenrijk en ook niet dat er
momenteel pushbacks plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Er ligt een (fictief) claimakkoord met de Oostenrijkse autoriteiten, waarmee zij garanderen dat het verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat eiseres een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling door te worden verwijderd van het grondgebied van een andere lidstaat zonder behandeling van haar asielverzoek. In haar uitspraak van 24 mei 20235 heeft de Afdeling dit standpunt bevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Voor zover eiser daar om verzoekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten. Anders dan in de uitspraak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld, is niet gebleken dat eiser zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening, door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. Daar komt bij dat na het stellen van deze prejudiciële vragen de Afdeling op 24 mei 20236 nog heeft bevestigd dat ten aanzien van Oostenrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.