ECLI:NL:RBDHA:2023:9827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatigheid van staandehouding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Gambiaanse nationaliteit. De eiser was op 12 juni 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 19 juni 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende maatregel van bewaring beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de verbalisanten op basis van een melding naar de Regisseursstraat in Almere zijn gegaan, waar een man met een onverzorgd uiterlijk mensen zou aanspreken. Bij de staandehouding bleek dat eiser geen identiteitsbewijs kon tonen, wat leidde tot zijn aanhouding. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, aangezien eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en eerder een terugkeerbesluit heeft genegeerd. De rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden voor de bewaring voldoende zijn gemotiveerd en dat er geen lichter middel kon worden toegepast, ondanks de verklaringen van eiser over zijn asielaanvraag en persoonlijke omstandigheden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.17248
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [1993] .
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat in het proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2023 niet duidelijk is op welke strafrechtelijke basis hij is aangesproken en hem is gevraagd om zijn identiteitsbewijs. Er was ook geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De staandehouding en de maatregel van bewaring zijn daarom onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten een melding kregen vanuit de centrale om naar de Regisseursstraat te Almere te gaan. Daar zou een donkere man met een onverzorgd uiterlijk mensen aanspreken en armgebaren maken. De verbalisanten zagen op camerabeelden inderdaad een persoon met drukke armgebaren door de straat lopen, en zijn ernaar toe gegaan. Toen zij eiser staande hielden, merkten zij dat hij iets geïrriteerd was. Ze hebben hem toen om zijn
identiteitsbewijs gevraagd, en eiser antwoordde dat hij die kwijt was. Eiser is vervolgens aangehouden voor het niet op eerste vordering tonen van een identiteitskaart.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen voldoende dat eiser naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van een algemene politietaak. Omdat de rechtbank als bewaringrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw zijn toegekend1, is zij niet bevoegd om over
de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven.
Eiser is na de staandehouding overgebracht naar het politiebureau, waar zijn personalia zijn gecontroleerd in verschillende systemen en registers. Hieruit is gebleken dat eiser gesignaleerd staat in het SIS.2 Op dat moment is een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstaan en is eiser overgedragen naar het vreemdelingenrecht. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is vanuit Italië naar Nederland gereisd zonder geldig reisdocument. Dat hij is doorgereisd omdat de omstandigheden in Italië niet goed zijn, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Verder heeft eiser geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 2 november 2022. Eiser is na de uitspraak van 21 april 2023 namelijk niet binnen de gestelde termijn van vier weken uit Nederland vertrokken. Ook de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser
heeft niet voldaan aan de verplichting om zijn illegaal verblijf te melden bij de korpschef.3
Hij staat ook niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft geen geld. Daaruit volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal
onttrekken. Dat eiser asiel wilde aanvragen maakt niet dat deze gronden niet mochten worden tegengeworpen.
1. Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1.
2 Schengeninformatiesysteem.
3 Artikel 4.39 van het Vb.
De gronden onder 3a, 3c, 4a, 4c en 4d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet en hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3b behoeft geen bespreking meer.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring omdat vóór het opleggen van de maatregel al bekend was dat eiser asiel wilde aanvragen.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder is in de maatregel van bewaring ingegaan op de verklaringen van eiser dat hij in Italië hartproblemen heeft gehad, maar nu geen klachten meer heeft en dat hij stress ervaart doordat hij geen huis, geld en werk heeft. Verweerder heeft daarover overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijk is aan die in de vrije maatschappij en dat er ook gespecialiseerde zorg aanwezig is voor mensen die zich met moeite kunnen handhaven. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser niet kon worden volstaan met een lichter middel. Dat eiser asiel wilde aanvragen en ter zitting heeft verklaard dat hij zich aan alle regels wil houden en Nederlands wil leren, leidt niet tot een ander oordeel.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is4, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
4 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.