ECLI:NL:RBDHA:2023:9816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van Duitsland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, betoogde dat hij niet veilig naar Duitsland kon terugkeren vanwege extreemrechts geweld en ontoereikende opvangvoorzieningen. De rechtbank behandelde het beroep op 13 juni 2023, waarbij mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij in Duitsland een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wees erop dat eiser in zijn aanmeldgehoor geen melding had gemaakt van extreemrechts geweld, maar enkel van politiegeweld in reactie op zijn eigen agressie. Bovendien had eiser niet aangetoond dat de opvangvoorzieningen in Duitsland ontoereikend waren, aangezien hij zelf had aangegeven daar opvang te hebben gekregen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.