ECLI:NL:RBDHA:2023:9816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van Duitsland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, betoogde dat hij niet veilig naar Duitsland kon terugkeren vanwege extreemrechts geweld en ontoereikende opvangvoorzieningen. De rechtbank behandelde het beroep op 13 juni 2023, waarbij mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij in Duitsland een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wees erop dat eiser in zijn aanmeldgehoor geen melding had gemaakt van extreemrechts geweld, maar enkel van politiegeweld in reactie op zijn eigen agressie. Bovendien had eiser niet aangetoond dat de opvangvoorzieningen in Duitsland ontoereikend waren, aangezien hij zelf had aangegeven daar opvang te hebben gekregen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15656
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege extreemrechts geweld tegen asielzoekers en ontoereikende opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar verschillende artikelen 2 en naar het World report 2022 van Human Rights Watch. De staatssecretaris is onvoldoende ingegaan op de aangehaalde stukken.
De ervaringen van eiser in Duitsland, met name de incidenten met de politie, zijn voorbeelden van het algemene geweldprobleem waar de artikelen het over hebben. Dit probleem duurt daarnaast inmiddels voor een zodanige periode voort dat het ook structureel kan worden genoemd. De Duitse autoriteiten kunnen niet afdoende bescherming bieden tegen het (extreemrechts) geweld. Dit blijkt uit de toename van geweldincidenten, en omdat uit de rapporten niet blijkt dat de autoriteiten wél bescherming bieden. Er kan van eiser ook niet verwacht worden dat hij over zijn problemen klaagt bij de Duitse autoriteiten, omdat uit zijn verklaringen in het aanmeldgehoor blijkt dat hij (terecht) geen vertrouwen meer heeft in de Duitse autoriteiten. Verder volgt uit de artikelen dat vanwege een toename van asielaanvragen de druk op de overvolle opvang nog verder zal toenemen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen
vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser met de overgelegde artikelen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM, ook niet vanwege zijn eigen ervaringen. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser in zijn aanmeldgehoor niet heeft verklaard over extreemrechts geweld. Eiser heeft enkel verklaard over geweld door de politie naar aanleiding van zijn eigen agressie. Nergens blijkt uit dat dit politieoptreden disproportioneel was.
Daarnaast is het aan eiser om zich bij voorkomende problemen te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de daartoe geëigende instanties. Gesteld noch gebleken is dat hij van die mogelijkheden gebruik heeft proberen te maken. Dat eiser geen vertrouwen heeft in de autoriteiten doet niet aan die mogelijkheid af. Eiser heeft ook niet aangetoond dat de Duitse autoriteiten geen bescherming bieden tegen het (extreemrechts) geweld. Uit de door eiser genoemde stukken blijkt niet dat Duitsland zich niet aan de internationale verplichtingen houdt, dan wel dat klagen bij voorkomende problemen bij voorbaat zinloos
is. Of dat de gemelde problemen de Duitse autoriteiten onverschillig laat. Uit die stukken 3 blijkt juist ook dat ook wordt opgetreden tegen de incidenten en extreemrechtse invloed waar de stukken op zien. Van een zodanig gevaar voor geweld dat overdracht zou leiden tot een behandeling strijdig met artikel 4 Handvest of artikel 3 EVRM is geen sprake. De staatssecretaris is op de door eiser aangevoerde stukken afzonderlijk en toereikend ingegaan. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
2 artikelen van InfoMigrants van 22 februari 2022 en 12 april 2023, een artikel van BNN Vara van mei 2021, een artikel van Nu.nl van 19 oktober 2022
3 Dit blijkt bijvoorbeeld uit het World report 2022 van Human Rights Watch, onder het kopje
“Discrimination and Intolerance”.
8. Eiser heeft met de aangehaalde artikelen ook niet aannemelijk gemaakt dat gelet op de opvangvoorzieningen in Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser naar eigen zeggen in Duitsland opvang heeft gekregen. Ook blijkt uit de aangehaalde stukken niet dat asielzoekers geen opvang krijgen. Ook hier heeft de staatssecretaris afdoende op de argumenten gereageerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische omstandigheden
9. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen. Eiser heeft in het aanmeldgehoor duidelijk aangegeven dat hij in Duitsland geen middelen heeft gehad om naar een arts toe te gaan en hij de behandelingen moeilijk kon bekostigen. Ook kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen medische documenten heeft, aangezien hij in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij heeft verzocht om een brief van zijn arts, maar deze nooit ontvangen heeft.
10. Eiser heeft zijn gestelde medische en/of psychische problemen niet met documenten onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Er is geen goede reden gebleken waarom dat van hem niet verwacht mag worden, reeds omdat hij hier toegang heeft tot medische voorzieningen. De enkel summiere verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor zijn onvoldoende om dergelijke problemen aan te nemen. De rechtbank oordeelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een eventuele behandeling niet in Duitsland mogelijk zou zijn. Uitgangspunt is dat de medische voorzieningen daar gelijkwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Asielmotieven
11. Eiser voert aan dat zijn eerder afgegeven verblijfsvergunning in Duitsland is ingetrokken toen bleek dat hij uit Irak afkomstig was. Dit zou betekenen dat eiser terug moet keren naar Irak, wat niet menselijk is, nu er genocide plaatsvindt in Irak. Dit is ook een reden waarom zijn asielaanvraag in Nederland moet worden behandeld.
12. De rechtbank oordeelt als volgt. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 20224 is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen Nederland en Duitsland sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ten aanzien van Irakezen en ook geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat (ook) de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.