ECLI:NL:RBDHA:2023:9798
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Mr. Stieger, die aanvankelijk als gemachtigde werd genoemd, heeft de griffier telefonisch geïnformeerd dat mr. Jhingoer de advocaat is, maar deze heeft geen beroep ingesteld of de rechtbank anderszins bericht namens eiser. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk. De rechtbank overweegt dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep, aangezien de staatssecretaris op 7 juni 2023 heeft meegedeeld dat eiser op 5 juni 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Deze informatie is zowel naar mr. Jhingoer als naar mr. Stieger gestuurd, maar beiden hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert dat, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder zijn verblijfplaats te communiceren, er van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Dit wordt verder ondersteund door een mededeling van de staatssecretaris op 9 juni 2023 dat eiser zichzelf heeft overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
Gelet op deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser geen contact heeft met een gemachtigde en geen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard en krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.