In deze zaak heeft eiseres, een Syrische nationaliteit, op 24 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres werd op 30 maart 2022 toegelaten tot de nationale procedure. Op 4 oktober 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft zij op 24 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 8 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 24 augustus 2022 is ingediend en dat de beslistermijn, die op 30 september 2022 eindigde, met negen maanden is verlengd op basis van het WBV 2022/22. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. Daarom is de ingebrekestelling van 4 oktober 2022 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.