In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 27 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft eiser op 15 september 2022 geïnformeerd over de verlenging van de beslistermijn in verband met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22. Eiser heeft op 6 oktober 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 25 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 9 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 27 maart 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou op 27 september 2022 eindigen. Echter, de staatssecretaris heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd vanwege de inwerkingtreding van het WBV 2022/22, wat door de rechtbank als rechtsgeldig is beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 6 oktober 2022 prematuur is ingediend, waardoor het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.