ECLI:NL:RBDHA:2023:9762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op 19 december 2022, welke op 14 juni 2023 was opgeheven. Op 16 juni 2023 werd echter opnieuw een maatregel van bewaring opgelegd, wat eiser aanvoerde als misbruik van bevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten niet voor het juiste doel had gebruikt, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring van 16 juni 2023 onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.500,- toegekend voor de onrechtmatige detentie en werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het opleggen van vrijheidsbenemende maatregelen en de noodzaak voor de overheid om tijdig en transparant te handelen in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.J.M. Moure. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Aan eiser is eerder op 19 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurde tot en met 14 juni 2023 ononderbroken voort. Tijdens het vertrekgesprek van 5 juni 2023 is aan eiser de mededeling gedaan dat verweerder voornemens was om de maatregel van bewaring te verlengen en is eiser in de gelegenheid gesteld om hierover zijn zienswijze kenbaar te maken. Op 9 juni 2023 heeft eiser middels zijn toenmalige gemachtigde zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Op 14 juni 2023 is de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser nog twee dagen strafdetentie diende uit te zitten.
3. Op 16 juni 2023 heeft wederom een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Tijdens dit vertrekgesprek is aan eiser uitgelegd dat de maatregel van bewaring van 19 december 2022 is opgeheven vanwege zijn strafdetentie. Verder is aan hem uitgelegd dat aansluitend aan deze strafdetentie, per 16 juni 2023, aan eiser een nieuwe maatregel van bewaring zal worden opgelegd, zodat een nieuwe termijn van zes maanden zal gaan lopen.
4. Eiser voert met betrekking tot dat laatste onder meer aan dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. [2]
De rechtbank overweegt het navolgende hierover.
5. Uit artikel 3:3 van de Awb [3] volgt dat verweerder de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
6. Desgevraagd geeft verweerder ter zitting aan dat op 13 juni 2023 twee vonnissen van 23 maart 2023 zijn ontvangen waarin eiser in ieder vonnis tot één dag gevangenisstraf is veroordeeld. Ter zitting is niet duidelijk geworden waarom deze vonnissen niet eerder bekend waren bij verweerder, zodat onduidelijk is waarom niet eerder een aanvang is gemaakt met de tenuitvoerlegging van deze vonnissen. Het was immers bij verweerder bekend dat eiser verdachte was van enig misdrijf dan wel veroordeeld was hiervoor nu onder meer de lichte grond 4e [4] ten grondslag is gelegd aan de maatregel van bewaring van 19 december 2022. Het blijft de rechtbank dan ook onduidelijk waarom verweerder tot enkele dagen voor de verlenging van de maatregel van bewaring van 19 december 2022 heeft gewacht en juist op dat moment ervoor heeft gekozen de vonnissen ten uitvoer te leggen.
7. Door deze handelwijze is aan eiser op 16 juni 2023 een nieuwe maatregel van bewaring opgelegd en is de periode van zes maanden opnieuw gaan lopen. Dat verweerder bijna drie maanden na de datum van de vonnissen pas hiermee bekend zou zijn geworden, volgt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet en kan naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening van eiser komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat elke bewaring een ernstige inmenging vormt op het recht op vrijheid. [5] Verweerder was dan ook gehouden om een verlengingsbesluit te nemen, waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Daarbij was de procedure hiervoor door verweerder al in gang gezet en is onduidelijk waarom verweerder niet op eisers zienswijze op het voornemen om de maatregel van bewaring te verlengen heeft gereageerd.
8. Verweerder heeft zijn bevoegdheid tot het opheffen van de maatregel van bewaring van 19 december 2022 en de oplegging van de maatregel van bewaring van 16 juni 2023 voor een onjuist doel gebruikt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat de feitelijke detentie van eiser inmiddels langer is dan zes maanden zonder dat een verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden. [6] Dit alles maakt dat de maatregel van bewaring van 16 juni 2023 niet in stand kan worden gelaten en - gelet op de concrete omstandigheden zoals hierboven geschetst - van aanvang af onrechtmatig is. Het beroep is dan ook reeds hierom gegrond. De rechtbank komt gelet hierop niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor vijftien dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, tot een bedrag van € 1.500,-: te weten 15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum).
10. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan
  • eiser tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674, (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
2.In de literatuur en rechtspraak ook vaak aangeduid met de term ‘détournement de pouvoir’.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1336.