ECLI:NL:RBDHA:2023:9735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 juni 2023, is het beroep van eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, gegrond verklaard. Eiser had op 9 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 augustus 2020 was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is overschreden. De rechtbank had eerder, op 21 juli 2022, de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak opnieuw op de asielaanvraag te beslissen. Deze termijn was verstreken zonder dat er een nieuw besluit was genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank benadrukt dat het niet-tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser recht heeft op een tijdige beslissing op zijn aanvraag.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13913

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 17 augustus 2020.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 17 augustus 2020 – nadat hij een Dublinprocedure had doorlopen die
niet heeft geleid tot een overdracht – een asielaanvraag ingediend. Op 24 mei 2022 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 21 juli 2022 heeft de bestuursrechter, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch [2] het besluit vernietigd en aan verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen.
3. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank verweerder in de uitspraak van 21 juli 2022 heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de uitspraak, waardoor een ingebrekestelling niet nodig is. [3] De beslistermijn is na 2 september 2022 verstreken. Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
4. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In een uitspraak van 8 juli 2020 [4] heeft de Afdeling verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk op de asielaanvraag van eiser te beslissen, maar uiterlijk binnen vier weken na verzending van deze uitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de uiterste termijn van 21 maanden ruim is overschreden en het nieuw te nemen besluit volgens de uitspraak van 21 juli 2022 nog ziet op de vraag of – en waar - eiser zich kan vestigen in Somalië. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter geen nadere termijn mag stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
7. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummer: NL22.9919.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.