ECLI:NL:RBDHA:2023:9731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.11206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft op 29 juni 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven, aangezien de beslistermijn van 90 dagen, die op 25 juli 2022 afliep, niet is nageleefd. Eisers hebben op 13 april 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van griffierecht definitief toegewezen, gezien hun financiële situatie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris een dwangsom van €100 per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris €1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op €418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11206
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam 1], eiseres, en
[naam 2], eiser, samen: eisers
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Becks).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door eiser ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van artikel 8 van het EVRM1 voor eiseres.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eisers hebben het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eisers naar voren hebben gebracht over hun inkomen, en gelet op het door eiseres en eiser ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eisers zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiser heeft namens eiseres een mvv-aanvraag ingediend op 18 januari 2022. Deze aanvraag is door verweerder ontvangen op 25 januari 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 25 juli 2022 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Op 24 november 2022 is verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 13 april 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eisers verzoeken de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast verzoeken eisers de rechtbank te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eisers verbeurt van €100 voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden met een maximum van €7.500. Tot slot verzoeken eisers de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 20202 als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. De rechtbank is zich ervan bewust dat deze uitspraak in de eerste plaats betrekking heeft op de beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat hij eisers herstel verzuim heeft geboden op 14 juni 2023. Eisers hebben tot 29 juni 2023 de mogelijkheid om de gevraagde informatie aan te leveren. Verweerder heeft daarom de rechtbank verzocht om een nadere beslistermijn van vier weken na ontvangst van de ontbrekende stukken op te leggen. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Inmiddels is het 29 juni 2023. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Verder stelt de rechtbank vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers €1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers van de verbeurde bestuurlijke
dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50
(vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.