ECLI:NL:RBDHA:2023:9730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring en zicht op uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 7 juni 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van de maatregel, omdat deze volgens hem niet rechtsgeldig is ondertekend en er geen bewijs is dat hij een afschrift heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat een maatregel van bewaring rechtsgeldig tot stand komt wanneer deze is gedagtekend, ondertekend en aan de vreemdeling is uitgereikt. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtsgeldig is opgelegd, omdat deze op de juiste wijze is ondertekend en aan eiser is uitgereikt.

Daarnaast voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend zou zijn en dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. Eiser heeft geen concrete argumenten aangedragen die de stelling van verweerder ontkrachten. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 13 juni 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verweerschrift ingediend. Op 22 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Uitreiking maatregel
2. Eiser stelt allereerst dat dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is ondertekend en daarmee onrechtmatig is. Uit de maatregel van bewaring volgt dat een afschrift van de maatregel direct aan eiser zou zijn verstrekt. Het bewijs daarvan bevindt zich echter niet in het dossier. Uit niets blijkt dat een maatregel is ondertekend toen deze aan eiser werd uitgereikt.
3. Op grond van artikel 5.3 van het Vb [1] komt een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. Voorts treedt de maatregel pas in werking nadat deze aan de vreemdeling is uitgereikt. [2] De ondertekening van de maatregel heeft (zo volgt uit de - verifieerbare - digitale handtekening) op 7 juni 2023 om 10:57:32 uur plaatsgevonden. Eiser heeft vervolgens deze ondertekende maatregel uitgereikt gekregen en de maatregel is daarom rechtsgeldig aan eiser opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel en zicht op uitzetting
6. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Daarnaast ontbreekt volgens eiser het zicht op uitzetting naar Marokko. Daarbij stelt hij dat van de ruim 200 Marokkaanse vreemdelingen die in bewaring gesteld zijn, het afgelopen half jaar slechts 40 daadwerkelijk zijn uitgezet naar Marokko. Eiser meent dat zijn situatie in die zin uitzichtloos is.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was met een lichter middel te volstaan. Eiser heeft deze stelling immers niet onderbouwd, anders dan dat hij zonder nadere motivering stelt dat hij zich thans niet aan het toezicht onttrekt. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Hij heeft daartoe in de eerste plaats kunnen verwijzen naar de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. In dat verband is van belang dat eiser tot nu toe niet heeft meegewerkt aan zijn verplichting om terug te keren naar Marokko. Daarnaast heeft hij meermaals verklaard niet mee te zullen werken aan zijn uitzetting naar Marokko. [5] Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser behoefte heeft aan medicatie of medische zorg heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Bovendien heeft eiser verklaard medische zorg te krijgen in het detentiecentrum.
8. De rechtbank stelt verder vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. [6] Het is aan hem om aannemelijk te maken dat in zijn geval daarvan niet kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat niet langer sprake is van zicht op uitzetting. De door eiser naar voren gebrachte cijfers bevestigen veeleer het beeld dat gedwongen vertrek van vreemdelingen naar Marokko onverkort plaatsvindt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser geen laissez-passer zullen verstrekken. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toets
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [7] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2018 (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2018:2278).
3.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Proces-verbaal van gehoor bij bewaring (M110) van 7 juni 2023, p. 3.
6.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:129.
7.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.