ECLI:NL:RBDHA:2023:9726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL22.23638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 5 juli 2023 in een verzoek om proceskostenvergoeding van een Syrische verzoeker, die eerder een asielaanvraag had ingediend. De verzoeker had op 18 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 april 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 27 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag, waarna de verzoeker op 28 maart 2023 het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, omdat de wettelijke beslistermijn van zes maanden was verlengd door het WBV 2022/22, waardoor de ingebrekestelling prematuur was ingediend.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23638

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 18 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 april 2022.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoeker heeft op 28 maart 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 2 april 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 2 oktober 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn eindigt op 2 juli 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 5 oktober 2022 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.