ECLI:NL:RBDHA:2023:9715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL22.22958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek tot proceskostenvergoeding na de intrekking van een asielberoep. Verzoeker, een Syrische nationaliteit houder, had op 10 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 25 april 2022. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 maart 2023 een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker op 8 maart 2023 het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek heeft voldaan, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor verzoeker op 25 oktober 2022 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is deze termijn met negen maanden verlengd, waardoor de beslistermijn op 25 juli 2023 eindigt. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 26 oktober 2022 prematuur was en dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. Daarom bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22958

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 10 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 25 april 2022.
Verweerder heeft op 7 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoeker heeft op 8 maart 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 25 april 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoeker op 25 oktober 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn eindigt op 25 juli 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 26 oktober 2022 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.