ECLI:NL:RBDHA:2023:9691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op herhaalde asielaanvraag met verhoogde dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 21 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn herhaalde asielaanvraag van 21 oktober 2020. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eerder heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 30 december 2022 het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder een nadere beslistermijn van acht weken opgelegd, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500.

De rechtbank stelt vast dat de nadere beslistermijn op 24 februari 2023 is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom van € 250 per dag op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 200 per dag voor elke dag dat hij de termijn van acht weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000.

De rechtbank overweegt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is. De rechtbank wijst erop dat de maximale termijn voor het beslissen op een asielaanvraag op grond van de Procedurerichtlijn op 21 juli 2023 afloopt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14982

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn herhaalde asielaanvraag van 21 oktober 2020.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Tegen het uitblijven van een besluit op zijn herhaalde asielaanvraag heeft eiser eerder beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft dit beroep op 30 december 2022 [1] gegrond verklaard. Zij heeft het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en een nadere beslistermijn toegekend van acht weken na de bekendmaking van de uitspraak. Ook heeft zij bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen. Een schriftelijke ingebrekestelling is in een zaak als deze niet vereist, op grond van artikel 6:12, derde lid, van de Awb en de uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) daaraan heeft gegeven. [2]
3. De rechtbank stelt vast dat de nadere beslistermijn van acht weken op 24 februari 2023 is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen op eisers asielaanvraag. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, verweerder een dwangsom op te leggen van 250 euro voor elke dag dat hij in gebreke blijft om deze uitspraak na te leven en verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
5. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien er nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden, alsnog een besluit bekendmaakt.
6. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [3] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van een nadere beslistermijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere beslistermijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model passend). De rechtbank houdt ook rekening met de maximale termijn om op een asielaanvraag te beslissen op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. [4] Daarin is bepaald dat de lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval binnen een termijn van 21 maanden moeten afronden. In het geval van eiser loopt deze termijn af op 21 juli 2023.
7. Bij het vaststellen van de nadere beslistermijn houdt de rechtbank rekening met de volgende data en feiten:
  • de aanvraag is ingediend op 21 september 2020;
  • het gehoor in het kader van de opvolgende aanvraag heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021;
  • er is al een voornemen uitgebracht op 25 februari 2022;
  • er is een zienswijze ingediend naar aanleiding van het voornemen op 17 maart 2022;
  • de maximale beslistermijn op grond van de Procedurerichtlijn loopt af op 21 juli 2023.
Van verweerder kan in deze omstandigheden verwacht worden dat hij binnen acht weken na de dag van uitspraak op het beroep een besluit bekend kan maken.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de hiervoor genoemde termijn van acht weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom in overeenstemming met het daarvoor geldende landelijke beleid [5] vast op € 200 per dag, met een maximum van € 15.000. De hogere dwangsom is gerechtvaardigd door het gegeven dat verweerder niet tijdig gevolg heeft gegeven aan een opdracht van de rechtbank.
9. Het verzoek van eiser om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen kan niet worden gehonoreerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2018 [6] stelt de rechtbank vast dat de bestuursrechter niet bevoegd is om de verschuldigdheid en hoogte vast te stellen van een door een rechtbank aan haar uitspraak verbonden nadere dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Ter beslechting van een geschil over de verschuldigdheid en de hoogte van een dergelijke dwangsom kunnen partijen zich tot de burgerlijke rechter wenden.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1025.
4.Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming.