ECLI:NL:RBDHA:2023:968
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan en de gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, was in Nederland verblijvend als gemeenschapsonderdaan. De staatssecretaris had bij besluit van 10 mei 2022 vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijfsrecht had en hem opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 13 september 2022 gewijzigd, waarbij de termijn werd verkort naar een maand. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris een onzorgvuldige belangenafweging had gemaakt en onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn eerdere werkervaring in Nederland en zijn jonge leeftijd.
Tijdens de zitting op 15 december 2022 is de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestond over het feit dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een belangenafweging had gemaakt, waarbij de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de termijn van een maand voor vertrek, zoals vermeld in het bestreden besluit, niet in strijd was met de wet, ondanks dat de eiser aanvoerde dat deze termijn te kort was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.