ECLI:NL:RBDHA:2023:968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het rechtmatig verblijf van een Poolse gemeenschapsonderdaan en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, was in Nederland verblijvend als gemeenschapsonderdaan. De staatssecretaris had bij besluit van 10 mei 2022 vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijfsrecht had en hem opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 13 september 2022 gewijzigd, waarbij de termijn werd verkort naar een maand. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris een onzorgvuldige belangenafweging had gemaakt en onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn eerdere werkervaring in Nederland en zijn jonge leeftijd.

Tijdens de zitting op 15 december 2022 is de zaak behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestond over het feit dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een belangenafweging had gemaakt, waarbij de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de termijn van een maand voor vertrek, zoals vermeld in het bestreden besluit, niet in strijd was met de wet, ondanks dat de eiser aanvoerde dat deze termijn te kort was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20052
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer] (gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.F.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2022 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijfsrecht heeft als gemeenschapsonderdaan en hem opgedragen om Nederland binnen 28 dagen te verlaten.
Bij besluit van 13 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. In afwijking van het primaire besluit heeft verweerder eiser opgedragen om Nederland binnen een maand te verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde via een beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum]. Hij is in oktober 2021 door de vreemdelingenpolitie gehoord over zijn verblijfsrecht.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan, zoals neergelegd in
artikel 8.12, eerste lid, van het Vb.1 Verweerder heeft eiser opgedragen om Nederland binnen een maand te verlaten en zich naar Polen te begeven.
3. Eiser voert hiertegen aan in beroep dat verweerder een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat eiser niet vrijwillig werkloos is geworden. Nadat eiser zijn been heeft gebroken, is hij ontslagen. Dat hij hierna geen ziektewetuitkering heeft aangevraagd, kan hem niet worden verweten. Daarnaast heeft eiser in de jaren 2019, 2020 en 2021 gewerkt in Nederland en hij heeft om die reden affiniteit met de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook had verweerder moeten meewegen dat eiser nog jong is en daadwerkelijk in staat is om arbeid te verrichten. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet in zijn belang is geschaad met de opdracht in het primaire besluit om Nederland binnen 28 dagen te verlaten. Ook de opdracht in het bestreden besluit om Nederland binnen een maand te verlaten kan geen stand houden volgens eiser. Gelet op artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn2 dient de vertrektermijn minimaal een maand te zijn. Ter zitting verwijst eiser naar het FS-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 20213 en een uitspraak van de Afdeling4 van 5 december 2022.5
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor een verblijfsrecht als economisch actieve of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb.
5. Nu aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden, moet verweerder een belangenafweging maken over de toelaatbaarheid van de verwijdering.6 Verweerder heeft het belang van de Nederlandse staat afgewogen tegen de individuele belangen van eiser. Niet in geschil is dat verweerder hierbij alle relevante omstandigheden heeft betrokken. Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat eiser geen vaste verblijfsplaats heeft in Nederland, een groot deel van zijn leven in Polen heeft gewoond, niet over middelen van bestaan beschikt en geen ziektekostenverzekering in Nederland heeft. Daarnaast is eiser regelmatig staande gehouden door de politie wegens het plegen van overtredingen, waardoor eiser de rust, orde en veiligheid in de Nederlandse samenleving verstoort. Dat eiser naar zijn zeggen affiniteit heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat hij een aantal jaren in Nederland heeft gewerkt, betekent niet dat de verwijderingsmaatregel onevenredig zou moeten worden geacht. Overigens is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk op zoek is naar werk. Dat eiser jong is en daadwerkelijk in staat is om arbeid te verrichten betwist verweerder niet, maar ook dat weegt in de gegeven omstandigheden niet op tegen de belangen van de Nederlandse
1. Vreemdelingenbesluit 2000.
2 Richtlijn 2004/38.
3 Zaaknummer C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6 Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2018:3584 en 3585) en van 26 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2873).
staat. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
6. De rechtbank is met eiser van oordeel dat uit artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn volgt dat de vertrektermijn voor een onrechtmatig in Nederland verblijvende gemeenschapsonderdaan in beginsel niet korter mag zijn dan een maand. Het bestreden besluit vermeldt ten onrechte dat eiser ‘binnen een maand’ Nederland moet verlaten. Dit leidt echter niet tot een onrechtmatigheid van het besluit. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij de in het bestreden besluit genoemde termijn zo uitlegt dat eiser een termijn van een volledige maand geboden wordt om te vertrekken. Ook heeft eiser feitelijk zijn huidige procedure in Nederland kunnen afwachten. Niet is gebleken dat eiser door de formulering in het bestreden besluit in zijn belangen is geschaad. Verder heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder een vertrektermijn van langer dan een maand moest hanteren. De beroepsgrond leidt dan ook niet tot een geslaagd beroep.
7. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR24370542

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.