ECLI:NL:RBDHA:2023:9663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de Wet WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 augustus 2023, wordt een beroep behandeld van eiser tegen een besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van 3 maart 2021, dat inmiddels was vervangen door een nieuw besluit van 25 mei 2023, waarin werd vastgesteld dat eiser volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan op 18 april 2023, waarin werd vastgesteld dat de medische beoordeling van het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. Eiser had in zijn zienswijze aangegeven dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, wat door de door hem geraadpleegde verzekeringsarts werd ondersteund.

De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende heeft onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. De rechtbank stelt vast dat er een verschil van mening bestaat tussen de verzekeringsartsen over de noodzakelijke urenbeperking en dat er geen passende functies voor eiser konden worden geselecteerd. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 3 maart 2021 niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het besluit van 25 mei 2023 gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.823,22, en moet het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J.E. Fleurkens, als opvolger van mr. E.S. Träger),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: ).
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
Administratiekantoor [derde-partij], te [vestigingsplaats] (werkgever).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder inzake zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank verwijst voor een weergave van het procesverloop naar de tussenuitspraak van 18 april 2023, te raadplegen via ECLI:NL:RBDHA:2023:5064.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 25 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar afgegeven. Daarbij is bepaald dat eiser volledige arbeidsongeschikt is, en dat de Wet WIA-uitkering van eiser per 2 september 2020 wordt herzien naar de klasse van 80 tot 100%.
Eiser heeft op 22 juni 2023 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In dat kader overweegt de rechtbank dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, die zich in dit geval niet voordoen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit qua medische beoordeling onvoldoende is gemotiveerd. De medische diagnose is niet in geschil. Bij eiser is sprake van CVS, chronisch vermoeidheidssyndroom en myalgische encefalomyelitis (ME) in matige vorm, fibromyalgie, orthostatische intolerantie met Posturale Orthostatische Tachycardie Syndroom (POTS) geheugenstoornissen en PEM (post-exertionele malaise; ook wel inspanningsintolerantie genoemd). Eiser ondervindt hiervan beperkingen, ten aanzien van het verrichten van arbeid, vooral op het punt van dynamische handelingen en statische houdingen. In geschil is verder met name welke urenbeperking voor eiser geïndiceerd is. Daarover bestaat verschil van mening tussen de verzekeringsartsen van verweerder die eiser hebben gezien, en de door eiser geraadpleegde verzekeringsarts J.M.W.N. Derks.
3. De rechtbank vond dat de door eiser geraadpleegde verzekeringsarts Derks voldoende overtuigend had gemotiveerd dat voor eiser in verband met het bij hem geconstateerde ziektebeeld een verdergaande urenbeperking zou moeten gelden dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was aangegeven. De rechtbank heeft daarbij als haar oordeel uitgesproken dat het geconstateerde motiveringsgebrek kan worden hersteld door in de FML alsnog een urenbeperking op te nemen zoals door de verzekeringsarts Derks bepleit, en vervolgens te bezien of er nog alternatieve functies voor eiser kunnen worden geselecteerd.
4. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nader rapport van de verzekeringsarts b&b van 17 mei 2023 ingediend. Daarin heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat hij zich niet geheel kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over de urenbeperking. Hij kan zich wel vinden in het maximaliseren van het aantal werkuren tot
4 uur per dag en 20 uur per week, De verzekeringsarts b&b onderschrijft echter niet dat er na iedere inspanning vaste rustmomenten zouden moeten zijn. Dit is volgens hem niet passend bij het ziektebeeld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b aan de hand van de aangepaste FML, met daarin de gewijzigde urenbeperking, bezien of er nog passende functies konden worden geduid. Dit bleek niet het geval. Er kon niet worden voldaan aan de minimumeisen van het Schattingsbesluit. De theoretische verdiencapaciteit bleek nihil.
Gelet hierop heeft verweerder bij besluit van 25 mei 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is bepaald dat eiser volledig arbeidsongeschikt is, en dat de Wet WIA-uitkering van eiser per 1 december 2020 wordt herzien naar de klasse van 80 tot 100%.
5. Eiser voert in zijn reactie aan dat hij zich kan vinden in de herziening van het percentage arbeidsongeschiktheid naar 80 tot 100%. Hij vindt echter dat hij volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is omdat zijn arbeidsbeperkingen blijvend zijn. Dit wordt bevestigd door de verzekeringsarts Derks. Daarom vindt eiser dat hij in aanmerking komt voor de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Uitgaande van het beoordelingskader ‘Beoordeling van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ is er volgens eiser sprake van een stabiel ziektebeeld. Er valt geen verbetering van het medisch beeld of de functionele mogelijkheden te verwachten. Er zijn helaas ook geen behandelmogelijkheden. Wat de psychische klachten betreft stelt eiser dat deze later zijn ontstaan en op de datum in geding nog niet aan de orde waren. Daarom kunnen deze niet worden meegenomen in de heroverweging en in de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen op de datum in geding.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen en zijn standpunt gewijzigd. Het beroep van eiser heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het nieuwe besluit van 25 mei 2023, nu dit besluit niet geheel aan de bezwaren van eiser tegemoetkomt.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep gericht tegen het oorspronkelijk bestreden besluit van 3 maart 2021 nu dit besluit inmiddels is vervangen door het nieuwe besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit van 3 maart 2021 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. De rechtbank stelt vast dat er een verschil van mening blijft tussen de verzekeringsarts b&b en verzekeringsarts Derks over de noodzakelijke urenbeperking, meer in het bijzonder over de behoefte aan recuperatie na een periode van inspanning. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven welke (uren)belasting voor eiser precies aanvaardbaar is nu vaststaat dat met de aangepaste FML, inclusief een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week geen geschikte voorbeeldfuncties voor eiser konden worden geduid. Hieruit volgt dat niet langer in geschil is dat eiser volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, en dat zijn uitkering ingevolge de Wet WIA met ingang van 1 december 2020 dient te worden aangepast. In geschil is dan uitsluitend nog de vraag of verweerder na heroverweging terecht geen IVA-uitkering aan eiser heeft toegekend.
9. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
10. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, blijkt het volgende.
De verzekeringsarts dient zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
11.1
De primaire verzekeringsarts heeft destijds in zijn rapportage van 31 juli 2020 de verwachting uitgesproken dat de medische situatie naar verwachting op lange termijn in belangrijke mate zal verbeteren. De functionele mogelijkheden in de energetische belastbaarheid kunnen op termijn in belangrijke mate toenemen, aldus de verzekeringsarts, en er is een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende of daarop volgende jaar.
11.2
Bij de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b zich bij deze prognose aangesloten. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b in een nader rapport van
23 mei 2023 uiteengezet waarom hij vindt dat er nog geen sprake is van duurzame beperkingen. Hij constateert dat er recentelijk bij eiser sprake is van een forse toename van psychische klachten. Het is niet duidelijk in hoeverre de destijds aangegeven klachten en beperkingen uitsluitend toe te schrijven waren aan CVS. Behandelingen voor de psychische klachten zal daarom forse verbeteringen kunnen geven voor de belastbaarheid.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet voldoende heeft onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet ook duurzaam is en dat hij daarom geen recht heeft op een IVA-uitkering. Zoals in overweging 9 is weergegeven behoort het tot de taak van de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen en een inschatting te maken van de herstelkansen voor betrokkene gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de gegevens in de zaak. Die inschatting en afweging ontbreken in dit geval. Er zijn geen concrete aanwijzingen in het dossier te vinden dat de geleidelijke verslechtering van eisers gezondheidstoestand rond de datum in geding (2 september 2020) verband hield met (een forse toename van) psychische klachten. Deze klachten waren juist dankzij therapie afgenomen. Het is ook niet duidelijk welke behandelmogelijkheden er zijn en welke therapieën eiser in de visie van de verzekeringsartsen eventueel zou kunnen volgen ten einde zijn energetische belastbaarheid (op termijn) te verbeteren. Een op eisers dossiers toegespitste beoordeling, met als uitgangspunt het beoordelingskader voor verzekeringsartsen van het Uwv getiteld: ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ dient daarom alsnog plaats te vinden. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank op het rapport van verzekeringsarts Derks, waarin deze beargumenteert waarom er volgens hem bij eiser wél sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen.
13. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de volgende conclusie. Met het nieuwe besluit van 25 mei 2023 heeft verweerder het geconstateerde gebrek in de medische onderbouwing van het besluit over de Wet WIA-uitkering van eiser gedeeltelijk hersteld. Vast is komen te staan dat eiser volledig arbeidsongeschikt is omdat na aanpassing van het belastbaarheidspatroon, neergelegd in de FML, geen passende functies voor hem konden worden geselecteerd. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet ook duurzaam is. Daartoe zal nog een aanvullende beoordeling moeten plaatsvinden. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen het nieuwe besluit van verweerder van 25 mei 2023 gegrond verklaren, en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn als volgt berekend:
- kosten van rechtsbijstand in de beroepsprocedure: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op het nieuwe besluit na de tussenuitspraak; bedrag per punt € 837,-. De totale vergoeding van de kosten van rechtsbijstand is € 2.092,50;
- de kosten van de door eiser geraadpleegde medisch adviseur, tot een bedrag van € 1.713,-;
- reiskosten van eiser à € 17,72.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 3.823,22.
Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 maart 2021 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 mei 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 mei 2023;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van
de overwegingen van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 3.823,22;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.