ECLI:NL:RBDHA:2023:964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.15235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had eerder, op 23 februari 2021, een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarop de rechtbank bij uitspraak van 13 januari 2022 had geoordeeld dat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank had verweerder toen opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen, maar deze termijn was ongebruikt verstreken.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en een dwangsom van €250,- per dag op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt dat de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van zijn aanwijzingen, en kan daarbij een termijn stellen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit aan eiser bekendmaakt. Tevens wordt een dwangsom van €100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van €7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 augustus 2022 beroep niet tijdig ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 23 februari 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak van 13 januari 2022 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, geoordeeld dat verweerder hierop niet tijdig heeft beslist en verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Deze termijn is ongebruikt verstreken.
3. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom van €250,- aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, [2] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [3] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de stukken niet is gebleken dat eiser dient te worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank aan de naleving hiervan een dwangsom verbinden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [4] volgt dat de Tijdelijke wet opschorten dwangsommen IND [5] onverbindend is voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden. Overeenkomstig het gezamenlijke beleid van de rechtbank bedraagt de hoogte van de dwangsom € 100 per dag, voor iedere dag dat de gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor een hogere dwangsom.
9. De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
3.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
5.Staatsblad 2020, 242.