ECLI:NL:RBDHA:2023:9635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL23.10422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige herkomst en verwestering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had op 24 juni 2021 zijn zevende asielaanvraag ingediend, waarbij hij medische problemen en verwestering als redenen aanvoerde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 11 mei 2023 is behandeld. Tijdens de zitting heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door een waarnemer van zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij is verwesterd en dat zijn verwestering voortkomt uit een fundamentele politieke of religieuze overtuiging. De rechtbank concludeert dat de medische problemen van eiser niet relevant zijn voor de beoordeling van de vrees voor terugkeer naar Irak. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een westerse leefwijze heeft ontwikkeld, en zijn enkele stelling dat hij waarde hecht aan vrijheid en gelijkheid is niet voldoende onderbouwd.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij afkomstig is uit een gebied waar verwesterde personen risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Met het besluit van 31 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.M. van Erp, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te hebben. Op 24 juni 2021 heeft eiser zijn zevende asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat er sprake is van medische problemen en dat hij is verwesterd. Daarnaast stelt eiser dat de situatie in Irak ernstig is verslechterd.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Daarnaast heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser is verwesterd. Eiser heeft dit pas in de zienswijze naar voren gebracht en hij heeft zijn stelling dat de verwestering voortkomt uit een politieke of religieuze overtuiging niet onderbouwd. Tot slot zijn de psychische problemen van eiser pas ontstaan naar aanleiding van een steekincident tijdens zijn verblijf in het asielzoekerscentrum in 2009. De medische problemen zijn daarom niet relevant bij de beoordeling of er sprake is van vrees voor terugkeer naar Irak.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat het feit dat hij al zo lang in Nederland is, voldoende is om aannemelijk te maken dat hij is verwesterd en dat hij bij terugkeer zal worden gezien als iemand met veel geld. Hierbij verwijst hij naar de EUAA Country Guidance Iraq van 2022, een rapport van de UN High Commissioner for Refugees [1] , een uitspraak van de Duitse rechtbank van 21 september 2021 [2] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 8 september 2022 [3] . Eiser heeft daarnaast de afgelopen jaren als zeer vormend ervaren en waarde leren hechten aan vrijheid en gelijkheid. De verwestering vloeit dus voort uit een politieke of religieuze overtuiging, en dit zou daarom moeten leiden tot de vluchtelingenstatus. Hierbij wordt verwezen naar een zaak die aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, C-646/21.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij het horen voldoende rekening gehouden met de medische problemen van eiser. Uit het gehoor opvolgende aanvraag blijkt dat de gehoormedewerker meerdere vragen heeft gesteld over de medische problemen van eiser en in hoeverre dit invloed heeft op zijn mogelijkheid om te verklaren. [4] Daarop antwoordde eiser dat het goed met hem ging en dat de medicijnen die hij gebruikte geen invloed hebben op zijn mogelijkheid om te verklaren. [5] De rechtbank concludeert dat eiser voldoende zorgvuldig is gehoord.
5. Eiser voert aan dat hij als verwesterd persoon risico loopt bij terugkeer naar Irak. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat in rechte is komen vast te staan dat het ongeloofwaardig is dat eiser uit Kirkuk dan wel Centraal-Irak komt. Eiser heeft hier geen gronden tegen aangevoerd. Dit is daarom niet in geschil. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] heeft een asielmotief slechts betekenis tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. [7] Nu eisers gestelde herkomst niet aannemelijk is, is ook niet aannemelijk dat hij afkomstig is uit een gebied waarin een verwesterd persoon risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Het beroep is reeds daarom ongegrond. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
6. Verweerder heeft het asielmotief van eiser desondanks wel inhoudelijk beoordeeld en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat bij eiser niet is gebleken van verwestering. Volgens de Werkinstructie 2019/1 kan van verwestering alleen sprake zijn als iemand in Nederland een leefwijze heeft ontwikkeld die afwijkt van de normen die voor hen in het land van herkomst gelden. [8] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een westerse leefwijze heeft ontwikkeld. De enkele stelling dat hij waarde is gaan hechten aan vrijheid en gelijkheid is niet nader onderbouwd en is daarom onvoldoende. Ook het beroep op het rapport van UNHCR en de uitspraken van de Duitse rechter en de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch slaagt daarom niet.
7. Daarnaast kan verwestering alleen leiden tot een mogelijke verblijfsvergunning, wanneer de westerse leefstijl een uiting is van een fundamentele politieke of godsdienstige overtuiging. Eiser heeft niet onderbouwd uit welke politieke of religieuze overtuiging zijn westerse leefstijl voortvloeit. Zijn enkele stelling dat dit volgt uit het feit dat hij waarde is gaan hechten aan vrijheid en gelijkheid, geeft nog geen blijk van een politieke of religieuze overtuiging. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van verwestering of van een politieke dan wel religieuze overtuiging die hieraan ten grondslag ligt, slaagt het beroep op de zaak C-646/21 niet.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.“International Protection Considerations with Regard to People Fleeing the Republic of Iraq” van mei 2019.
2.Verwaltungsgericht Freiburg, A 14 K 9391/17.
4.Pagina 2, 3 en 4.
5.Pagina 2 en 4.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.
8.Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735.