ECLI:NL:RBDHA:2023:9618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 16 juni 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden beschouwd. Tijdens de zitting op 21 juni 2023 is eiser via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden omdat zijn voorkeursadvocaat niet tijdig was geïnformeerd. De rechtbank oordeelt dat er geen schending heeft plaatsgevonden, aangezien eiser niet heeft aangegeven dat hij rechtsbijstand wenste tijdens het gehoor. De rechtbank heeft ook de gronden voor de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en wijst het beroep van eiser ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat zij ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring moet toetsen en dat er geen gronden zijn voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17593

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.G.S. Ringelé. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Liberiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geboortedatum].
Voortraject
2. Eiser voert allereerst aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden doordat zijn voorkeursadvocaat niet voorafgaand aan het gehoor is verwittigd en de piketmelding naar de verkeerde advocaat is gegaan. Mr. Bruggink diende ingelicht te worden nu hij bij verweerder al bekend was als de advocaat van eiser.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens paragraaf A5/6.5 van de Vc [1] stelt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling wenst en een voorkeursadvocaat heeft, wordt deze voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. De rechtbank stelt vast dat mr. El-Sharkawi op 16 juni 2023 om 10:38 uur de piketmelding heeft geaccepteerd. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat mr. El-Sharkawi heeft meegedeeld dat hij niet bij het gehoor van eiser aanwezig kan zijn en dat eiser heeft verklaard geen rechtsbijstand tijdens het gehoor te wensen. Eiser heeft dus niet kenbaar gemaakt dat hij tijdens het gehoor door een advocaat - laat staan zijn eigen - bijgestaan wilde worden. Er is dan ook geen sprake van een schending van eisers recht op rechtsbijstand.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.
Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3d en 3e laten vallen.
6. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wettelijke grondslag berust. Daarnaast betwist eiser de zware gronden 3a, 3b en 3c. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat aan hem als asielzoeker niet mag worden tegengeworpen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Ten aanzien van de zware gronden 3b en 3c stelt eiser dat die gronden niet aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd omdat het oude terugkeerbesluit van 19 januari 2018 en het daarop gebaseerde inreisverbod niet geldig zijn.
7. Eiser is op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw in bewaring gesteld. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 19 oktober 2016 [5] blijkt dat een vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van de Vb zijn om de maatregel te dragen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is volgens de Afdeling gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
8. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden van de maatregel onvoldoende zijn. Ten aanzien van de zware grond 3a geldt dat niet in geschil is dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Deze grond is dan ook feitelijk juist. Dat eiser een asielzoeker is maakt dat niet anders. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder de zware gronden 3b en 3c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Bij het besluit van 19 januari 2018 is de asielaanvraag van eiser afgewezen en is aan hem een vertrekplicht opgelegd waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Zoals de rechtbank in haar uitspraak van vandaag [6] heeft overwogen, is er geen grond voor het oordeel dat het terugkeerbesluit van 19 januari 2018 niet rechtsgeldig is. Gelet daarop zijn ook de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist. Verweerder mag bij het tegenwerpen van deze gronden daarmee volstaan. [7]
9. De zware gronden zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring terecht berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de wettelijke grondslag van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Vw behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Ambtshalve toets
10. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [8] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Artikel 5.1b, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 5.1b, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.NL23.17091.
8.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.