ECLI:NL:RVS:2022:1189
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 maart 2020 afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 29 april 2021. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 25 april 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de afvalligheid wordt verricht. Dit gebrek aan transparantie maakt het voor de bestuursrechter onmogelijk om effectief te toetsen of de besluiten van de staatssecretaris zorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de eerste grief van de vreemdeling slaagt, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 23 maart 2020 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling te beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.