ECLI:NL:RBDHA:2023:9584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
NL22.19753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 7 september 2022 door verweerder was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 11 januari 2023 verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden voor aanvullend onderzoek, wat door de rechtbank is toegewezen voor een termijn van 12 weken.

Op 8 maart 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen en eiser alsnog een reguliere verblijfsvergunning verleend op basis van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling, omdat de informatie die door eiser in beroep was overgelegd, buiten de onderzoekslast van verweerder viel.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de intrekking van het beroep niet voortkwam uit een herziening van het oorspronkelijke besluit, maar uit nieuwe feiten die door eiser in beroep zijn ingebracht. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit niet is aangetoond.

De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van E.M.M. Zuidwijk, griffier. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19753

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond en geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft verweerder de rechtbank verzocht de behandeling van het beroep voor onbepaalde tijd aan te houden om aanvullend onderzoek te verrichten.
De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen voor een termijn van 12 weken.
Op 8 maart 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen en eiser alsnog een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen aanleiding te zien over te gaan tot een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [2] zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [3] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Eiser heeft het beroep ingetrokken, omdat verweerder hem op 8 maart 2023 een reguliere verblijfsvergunning heeft verleend.
4. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb sprake is als het bestuursorgaan binnen de grenzen van het geding een in het bestreden besluit ingenomen standpunt herziet en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog neemt op gronden die erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Een intrekking of wijziging van het besluit vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie is geen tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb en vormt daarom geen grond voor een kostenveroordeling. [4]
5. Verweerder stelt dat tot het alsnog verlenen van een reguliere verblijfsvergunning is overgegaan op grond van door eiser eerst in beroep overgelegde informatie. Daarom is hij niet bereid de proceskosten van eiser te vergoeden.
6. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. In de zienswijze heeft eiser enkel gesteld dat hij een vriendin heeft met de Nederlandse nationaliteit, die zwanger is. Pas in beroep heeft eiser met het overleggen van onder meer medische gegevens aangetoond dat hij een kind heeft gekregen samen met zijn Nederlandse vriendin. De rechtbank is van oordeel dat deze nieuwe informatie buiten de onderzoekslast van verweerder viel. Daarmee is de onrechtmatigheid van het besluit van 7 september 2022 niet gegeven. Uit oogpunt van zorgvuldige besluitvorming heeft verweerder na ontvangst van de nieuwe informatie nader onderzoek verricht en een aanvullend besluit genomen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, zodat geen aanleiding bestaat verweerder in de proceskosten te veroordelen.
8. Het verzoek om proceskostenveroordeling is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van E.M.M. Zuidwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816). De Afdeling heeft deze lijn meer recent nog bevestigd, onder meer in de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487.