ECLI:NL:RBDHA:2023:9511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
NL22.22232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn asielaanvraag en wettelijke grondslag voor verlenging

In deze zaak heeft eiser op 1 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 1 juli 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 27 juni 2023 uitspraak gedaan. De wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag eindigde op 1 januari 2022, maar werd verlengd met negen maanden tot 1 oktober 2022. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, stelde dat de beslistermijn opnieuw was verlengd met negen maanden op basis van een wijziging in de regelgeving, maar de rechtbank oordeelde dat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn op 1 oktober 2022 was verstreken zonder dat een beslissing was genomen. Eiser had verweerder op 11 oktober 2022 in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat het niet-tijdig nemen van een besluit vernietigd moest worden. De rechtbank droeg verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag en stelde een dwangsom van € 100 per dag in voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 1 juli 2021.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 1 juli 2021 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van eiser op 1 januari 2022 eindigen. Verweerder heeft bij brief van 14 december 2021 aan eiser meegedeeld dat de beslistermijn wordt verlengd met negen maanden. [2] Dit betekent dat de beslistermijn op eisers asielaanvraag uiterlijk op 1 oktober 2022 december eindigde.
3. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [3] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 wederom is verlengd. [4] Omdat de maximale beslistermijn van 21 maanden niet mag worden overschreden, betekent dit dat de beslistermijn zal eindigen op 1 april 2023 en de ingebrekestelling prematuur is ingediend. [5]
4. Artikel 42, vierde lid, van de Vw bepaalt dat de beslistermijn met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel, kan de beslistermijn nogmaals worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van verweerder dat de ingebrekestelling van eiser prematuur is ingediend, nu de beslistermijn op grond van de WBV 2022/22 wederom is verlengd met negen maanden. Hiervoor ontbreekt een wettelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat geen gebruik is gemaakt van artikel 42, vijfde lid, van de Vw om de beslistermijn met ten hoogste drie maanden te verlengen. Dit betekent dat de beslistermijn op eisers asielaanvraag op 1 oktober 2022 eindigde.
5. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 11 oktober 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In een uitspraak van 8 juli 2020 [6] heeft de Afdeling verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk op de asielaanvraag van eiser te beslissen, maar uiterlijk binnen acht weken na verzending van deze uitspraak. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hoewel de uiterste termijn van 21 maanden ruim is overschreden, uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de rechter geen nadere termijn mag stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan.
8. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 837,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
4.Op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5.Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.