ECLI:NL:RBDHA:2023:9463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
22_1582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak door huurder zonder direct financieel belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, had de waarde van de woning op 1 januari 2020 vastgesteld op € 178.000. De eiser, huurder van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar heeft niet kunnen aantonen dat hij een procedure tot wijziging van de huurprijs heeft aangespannen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de eiser een direct financieel belang had bij de zaak, wat leidde tot de conclusie dat artikel 17 van de Wet WOZ niet van toepassing was op zijn situatie.

De rechtbank heeft het verzoek van de eiser om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding toekwam aan de gemachtigde en niet aan de eiser zelf, waardoor het toekennen van een vergoeding aan de eiser geen compensatie zou zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1582

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 12 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] [nummer 1] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld op
€ 178.000.
Eiser heeft op 23 maart 2021 tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023.
Eiser en de gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1], mr. [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

Feiten
1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2021.
2. Eiser is huurder van de woning.

Geschil3. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.

4. Eiser bepleit een waarde van € 168.000, subsidiair € 171.000. Daartoe stelt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de voorzieningen van de woning en de vergelijkingsobjecten. Uit het door eiser overgelegde taxatierapport van 16 juli 2021, opgemaakt door [naam 4], volgt dat om de woning op eenzelfde niveau te laten komen als de vergelijkingsobjecten [adres 2] [nummer 2] en [adres 2] [nummer 3] te [plaats] een investering van € 10.000 benodigd zal zijn. Ook zijn de sanitaire voorzieningen en de keuken volgens eiser gedateerd en is het dak van de woning lek. Volgens eiser zijn de vergelijkingsobjecten tevens in andere straten, buurten en wijken gelegen dan de woning en betwist eiser dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de energieklasse van de woning, namelijk energieklasse F.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
6. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser geen belang heeft bij de procedure. Daarbij verwijst verweerder naar punt 9 van bijlage I bij het Besluit huurprijzen woonruimte. Hieruit volgt dat één punt van de huurprijs voor het kalenderjaar 2021 gelijk staat aan een WOZ-waarde van € 8.259. Om tot een verlaging van één punt van de huurprijs te komen, dient het verschil tussen de beschikte waarde en de bepleite waarde dan ook minimaal € 8.259 te bedragen. Nu eiser een verlaging van de WOZ-waarde van
€ 10.000 bepleit, zou eiser aan deze grens voldoen.
7. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij een procedure tot wijziging van de huurprijs van zijn woning aanhangig heeft gemaakt. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser een direct financieel belang heeft bij deze zaak. Onder deze omstandigheden strekt de rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ niet tot bescherming van het belang van eiser. [1]
8. De rechtbank zal dan ook volstaan met de constatering dat de aangevoerde beroepsgrond er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat het belang van eiser geen bescherming vindt in de ingeroepen rechtsregels. Het beroep dient om die reden ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op
23 maart 2021, zodat de redelijke termijn ten tijde van het doen van deze uitspraak is overschreden met ruim twee maanden. Eiser heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie van de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Op grond van de machtiging komt deze vergoeding toe aan de gemachtigde en niet aan eiser, zodat het toekennen van een vergoeding voor eiser geen compensatie vormt. Onder deze omstandigheid ziet de rechtbank geen reden over te gaan tot het toekennen van enige vergoeding voor immateriële schade.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard en het verzoek tot vergoeding van immateriële schade te worden afgewezen.
Kostenvergoeding
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9076.