ECLI:NL:RBDHA:2023:946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
22/3916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en herwaardering functie van ambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Commandant Zeestrijdkrachten. Eiser had in 2020 een aanvraag ingediend voor herwaardering van zijn functie, welke door verweerder werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder, op 19 januari 2022, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van dit nieuwe besluit. Op 4 juli 2022 heeft verweerder het eerdere besluit ingetrokken en een nieuwe functiebeschrijving en -waardering gepresenteerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat verweerder inmiddels had voldaan aan de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.449,50, en heeft het griffierecht van € 184,- aan eiser toegewezen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3916

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Degelink),
en

de Commandant Zeestrijdkrachten, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor herwaardering van zijn functie afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer
SGR 21/786. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 januari 2022 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. [1]
Eiser heeft op 24 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
In het besluit van 4 juli 2022 heeft verweerder het eerdere primaire besluit van 25 juni 2020 ingetrokken en opnieuw de functie van eiser beschreven en gewaardeerd.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser desgevraagd aan de rechtbank laten weten het niet eens te zijn met het besluit van 4 juli 2022. Eiser heeft nadere gronden van beroep ingediend tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn ook verschenen [A] en [B].

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen naar aanleiding van de rechtbankuitspraak
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 4 juli 2022 voor zover daarbij het eerdere primaire besluit is ingetrokken, alsnog uitvoering heeft gegeven aan de rechtbankuitspraak van 19 januari 2022. Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing naar aanleiding van de rechtbankuitspraak. Omdat het procesbelang is komen te vervallen, wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in de dwangsombeschikking van 1 augustus 2022 reeds onderkend dat niet tijdig is beslist en een dwangsom toegekend. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten vanwege de termijnoverschrijding. Voor de berekening daarvan verwijst de rechtbank naar het slot van deze uitspraak.
Welk onderdeel van het nieuwe besluit kan de rechtbank beoordelen?
2. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of het beroep van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de bestuursrechter het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is of kon worden gemaakt of ingesteld.
3. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 4 juli 2022 alleen als een nieuwe beslissing op bezwaar is aan te merken voor zover het eerdere primaire besluit van 25 juni 2020 (weigering om tot herwaardering over te gaan) daarmee is ingetrokken. Voor het overige deel betreft het besluit van 4 juli 2022 een nieuw primair besluit waarbij de functie van Assistent Wapensysteemmanager is beschreven en gewaardeerd en waarin wordt vastgesteld dat gelet op die waardering geen aanleiding is tot een bevordering van eiser met terugwerkende kracht. Verweerder heeft er bewust voor gekozen om een nieuw primair besluit te nemen nu in dit besluit voor het eerst tot functiebeschrijving en -waardering is overgegaan. Hierbij is voorts van belang dat als bezwaar wordt gemaakt advies in kan worden gewonnen bij de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering. Tegen dit primaire besluit van 4 juli 2022 heeft eiser op 1 augustus 2022 bezwaar gemaakt, welke procedure op dit moment nog aanhangig is bij verweerder. Het gevolg hiervan is evenwel dat het besluit van 4 juli 2022 voor zover het een primair besluit is, niet als een besluit in de zin van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb kan worden aangemerkt, nu het inleidende beroep niet tijdig beslissen gericht was tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van 20 juli 2020. Dit betekent dat voor zover met de aanvullende gronden in beroep beoogd is op te komen tegen de overwegingen in het nieuwe primaire besluit, de rechtbank niet bevoegd is om hiervan kennis te nemen. Nu de bezwaarprocedure hiertegen al aanhangig is, is het niet nodig om het beroep van eiser formeel met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb naar verweerder door te zenden. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de behandeling van het bezwaarschrift van 1 augustus 2022 onverwijld voort zal zetten.
4. Zoals gezegd moet het besluit van 4 juli 2022 voor zover daarmee het besluit van 25 juni 2020 is ingetrokken, wel worden aangemerkt als besluit op het bezwaar, anders dan de tekst van het besluit doet vermoeden, nu daarin geen dictum is opgenomen dat ziet op de afdoening van het bezwaar. Dit onderdeel kan dan ook beoordeeld worden op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb. Eiser heeft hierover in de brief van 8 september 2022 aangevoerd dat verweerder vanwege de intrekking van het primaire besluit een vergoeding van de proceskosten verschuldigd is. Nu eiser hierom ook in het bezwaar van 20 juli 2020 heeft verzocht en verweerder hiertoe niet is overgegaan, ziet de rechtbank aanleiding dit onderdeel van het besluit van 4 juli 2022 te vernietigen. Verweerder is eiser immers tegemoetgekomen door het eerdere besluit tot weigering in te trekken en alsnog tot functiebeschrijving- en waardering over te gaan. Nu hierover geen ander oordeel mogelijk is, zal de rechtbank in zoverre zelf in de zaak voorzien en eiser een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor de behandeling van het bezwaar van 20 juli 2020.
Conclusie
5. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank is onbevoegd voor zover het beroep ziet op het nieuwe primaire besluit van 4 juli 2022. Het beroep is gegrond voor zover het ziet op het besluit op bezwaar waarbij het eerdere primaire besluit is ingetrokken. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin geen proceskostenvergoeding is toegekend voor de behandeling van het bezwaar. De rechtbank zal deze vergoeding hierna bepalen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat verweerder niet tijdig heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.449,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837, bij een wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor 0,5 voor het indienen van toepassing is aangezien geschillen met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Voor de zitting wordt wegingsfactor 1 gehanteerd omdat daar ook inhoudelijke zaken zijn besproken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover gericht tegen het primaire besluit van 4 juli 2022;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van het primaire besluit van 25 juni 2022 gegrond;
- vernietigt dit onderdeel van het bestreden besluit voor zover daarbij geen dictum is opgenomen en geen beslissing over de proceskosten in bezwaar is gegeven;
- bepaalt dat het bezwaar tegen het besluit van 25 juni 2020 gegrond moet worden verklaard;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.449,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.