In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Iraanse nationaliteit, op 25 maart 2019 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 15 juni 2022, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard, heeft de rechtbank een termijn van zes weken gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. Eiser heeft op 23 augustus 2022 verweerder ingebreke gesteld, omdat de termijn was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de artikelen van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND niet van toepassing zijn op aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in asielzaken dat wel is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 418,50 vergoed.