ECLI:NL:RBDHA:2023:9411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een EU-burger en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiseres, een EU-burger, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres had tegen het besluit van 7 juni 2023 beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding vroeg. Tijdens de zitting op 20 juni 2023 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks dat eiseres aanvoerde dat zij als EU-burger extra bescherming verdiende. De rechtbank stelde vast dat het EU-verblijfsrecht van eiseres op 13 oktober 2022 was ingetrokken en dat zij Nederland niet had verlaten, ondanks dat zij daartoe in staat was. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiseres dat er geen geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf was voorafgaand aan de staandehouding. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding rechtmatig was, omdat de verbalisanten op de hoogte waren van haar illegale verblijf.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat, hoewel de termijn van ophouding was overschreden, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende zwaarwegende belangen had om de maatregel te rechtvaardigen, zoals het risico van onttrekking aan het toezicht. De rechtbank wees het beroep van eiseres af en verklaarde dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.674. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

1. Bij besluit van 7 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen omdat zij onderweg was naar het vliegveld. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht eiseres als EU-burger in bewaring worden gesteld?
4. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte in bewaring is gesteld omdat zij EU-burger is en de inbewaringstelling van een EU-burger extra voorzichtigheid en zorgvuldigheid vergt.
4.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. Het EU-verblijfsrecht van eiseres is op 13 oktober 2022 ingetrokken. Het daartegen ingediende beroep is onherroepelijk ongegrond verklaard. Na deze procedure heeft eiseres Nederland niet verlaten. Hoewel eiseres enige tijd in detentie heeft verbleven had zij Nederland wel kunnen verlaten. Voor zover haar paspoort op enig moment zou zijn ingenomen door de politie, heeft zij ook niet onderbouwd dat zij de politie duidelijk heeft verzocht om teruggave van haar paspoort om naar Griekenland terug te kunnen keren.
Kleven er gebreken aan de staandehouding?
5. Eiseres voert aan dat geen sprake was van een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf voorafgaand aan de staandehouding.
5.1.
Uit het proces-verbaal staandehouding van 7 juni 2023 blijkt dat verbalisanten zich hebben begeven naar het pand [locatie] , gevestigd aan de [locatie] , te [plaats] , waar eiseres meestal verbleef. Eiseres is naar buiten gekomen en voor [locatie] staande gehouden. Niet in geschil is dat de verbalisanten op dat moment wisten van haar illegale verblijf in Nederland en ook naar [locatie] zijn gegaan om haar staande te houden. De rechtbank ziet niet in waarom de staandehouding dan onrechtmatig zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Kleven er gebreken aan de ophouding?
6. Eiseres stelt dat de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 langer heeft geduurd dan zes uren. Daarom is de in bewaringstelling onrechtmatig.
6.1.
De staatssecretaris erkent dat de termijn van ophouding is overschreden, maar meent dat een te maken belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. Als zwaarwegende belangen stelt de staatssecretaris het volgende. Allereerst is sprake van onttrekkingsgevaar. Voorts is van belang dat eiseres bij de ophouding heeft verzocht om een tolk in de Engelse taal en later bleek dat eiseres de Engelse taal onvoldoende machtig was om het vertrekgesprek op deze wijze te kunnen voeren. Dit heeft tot vertraging geleid. Ook wilde eiseres dat haar advocaat aanwezig zou zijn bij het gehoor.
6.2.
Uit artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 volgt dat de duur van de ophouding niet meer dan zes uren bedraagt.
6.3.
Vaststaat dat de duur van de ophouding met een uur is overschreden, waardoor aan de ophouding een gebrek kleeft.
6.4.
Een dergelijk gebrek maakt de daarop aansluitende maatregel van bewaring alleen onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in een redelijk doel staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is in dit specifieke geval geen sprake en de rechtbank legt hieronder uit waarom niet. Van belang is dat eiseres een tolk in de Engelse taal wilde maar dat twee tolken in die taal niet in staat waren haar te verstaan.
Uit het Proces-verbaal van gehoor (M110) staat:
“Het gehoor is twee keer onderbroken omdat de Engelse tolken hebben aangegeven dat ze betrokkene niet konden verstaan.
Begin gehoor met de eerste Engelse tolk met het tolkennummer 40254 om 18:38 uur en
onderbroken om 19:10 uur.
Gehoor hervat met de tweede Engelse tolk met het tolkennummer 3372 om 19:38 uur en
onderbroken om 19:30 uur.
Gehoor hervat met een Griekse tolk met het tolkennummer 5299 om 19:37 uur tot 20:25 uur.”
De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de overschrijding van de termijn uit artikel 50, tweede en derde lid, van de Vw 2000 niet aan de staatssecretaris is te wijten.
Eiseres heeft verder geen specifieke belangen gesteld die maken dat haar belang in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres aansluitend op die ophouding in bewaring is gesteld en zij dus niet langer dan toegestaan van haar vrijheid is beroofd. De conclusie luidt dan ook dat aan de ophouding weliswaar een gebrek kleeft, maar dat dit gebrek in dit geval niet leidt tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [1]
Eiseres heeft wel recht op vergoeding van de proceskosten, ook al leidt het gebrek niet tot een gegrond beroep. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018. [2]
Kunnen de gronden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen deze de maatregel in beginsel dragen?
7. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7.1.
Eiseres betwist de gronden 3c, 4c en 4d. Dat betekent dat de gronden 3b en 4a resteren. Deze gronden zijn gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000 reeds voldoende om de maatregel te dragen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de staatssecretaris ook de wel betwiste gronden aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat eiseres het land niet zou hebben kunnen verlaten volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de politie daadwerkelijk heeft geweigerd haar paspoort terug te geven. Daarnaast beschikt eiseres niet over een vaste woon- en of verblijfplaats. [locatie] is dat niet. Eiseres staat niet op dat adres ingeschreven. Dat eiseres geld van haar moeder zou ontvangen laat onverlet dat ze bij de inbewaringstelling maar zeer beperkt geld bij zich had zodat niet vastgesteld kon worden dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikte. Uit de gronden volgt dat er een risico is dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
8. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan haar uitzetting werkt. Eiseres verwijt de staatssecretaris dat zij haar moeder in kennis heeft gesteld van haar vlucht op 9 juni 2023. Daarom weigerde eiseres om met die vlucht mee te gaan.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiseres. Na de inbewaringstelling op 7 juni 2023 is op 9 juni 2023 een vlucht voor eiseres geregeld. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris haar moeder niet op de hoogte heeft mogen stellen van de vlucht kan in de voorliggende procedure niet aan de orde komen omdat dit ziet op de uitvoering van de uitzetting en niet op de vaststelling of eiseres rechtmatig in bewaring is gesteld. Na de frustratie van de uitzetting door eiseres is op 13 juni 2023 een vertrekgesprek gevoerd en een nieuwe vlucht voor eiseres geboekt op 20 juni 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverweging 6.4 bestaat aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 6 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14672 en de uitspraak in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3959.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.