ECLI:NL:RBDHA:2023:94

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
09/163089-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en TBS-maatregel na mishandeling en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een psychose twee willekeurige personen op straat heeft aangevallen. De verdachte, geboren in 1994 en woonachtig in Den Haag, heeft op 27 juni 2022 in het Kortenbospark een poging tot zware mishandeling gepleegd door met een mes in de richting van het lichaam van slachtoffer 1 te steken. Daarnaast heeft hij op 25 juni 2022 slachtoffer 2 mishandeld door haar te duwen en te slaan. Tijdens de zittingen op 6 oktober en 28 december 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging integrale vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een psychotische stoornis. De rechtbank heeft daarom besloten de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking te stellen onder de maatregel van TBS met voorwaarden, om de kans op recidive te minimaliseren. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, zodat de verdachte zich aan toezicht van de reclassering moet houden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/163089-22 en 09/260107-20 (tul)
Datum uitspraak: 11 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Den Haag op [geboortedatum] 1994,
BRP-adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 oktober 2022 (regie) en 28 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Baas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.H.T. van Brunschot naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 juni 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp op puntig voorwerp, éen of meerdere keren in en/of in de richting van het lichaam van die [ slachtoffer 1] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [ slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp op puntig voorwerp, éen of meerdere keren in en/of in de richting van het lichaam van die [ slachtoffer 1] heeft gestoken terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2022 te ’s-Gravenhage [ slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [ slachtoffer 1] één of meerdere keren tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of één of meerdere met een mes en/of scherp voorwerp of puntig voorwerp te steken of te snijden;
2
hij op of omstreeks 25 juni 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te duwen en/of te slaan tegen haar hoofd en/of lichaam.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, omdat het de verdachte ten tijde van zijn handelen telkens aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] of het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , opgemaakt door de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 85).
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [ slachtoffer 1] , opgemaakt op 27 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 29):
Vanavond 27 juni 2022 omstreeks 02:00 uur zat ik met mijn vriendin in het Kortenbospark. Wij zagen dat er een man aankwam lopen. De man kwam rechtstreeks op ons afgelopen en riep of ik problemen met hem had. Ik zei dat ik verder niets kwaads in de zin had en zag en voelde dat ik een klap met zijn rechtervuist op mijn hoofd kreeg. Ik voelde daarbij direct een pijnscheut. Hierop volgde een gevecht waarbij over en weer werd geduwd en klappen vielen. Daarna belandden wij op de grond. Tijdens dit gevecht heb ik hem ook geslagen en hij mij. (…) We stonden beiden op en stonden tegen over elkaar. Ik zag dat hij nu een mes in zijn linkerhand had. Dat mes zag eruit als een zwart keukenmes (20 cm). (…) Daar de vechtpartij heb ik last van mijn hoofd, mijn spieren doen zeer en ik heb verwondingen aan mijn linkerschouder, in mijn linker bovenarm en op mijn rechterzijde. Alle verwondingen heb ik in het ziekenhuis laten behandelen en zijn gehecht.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van [ verbalisant 1] , opgemaakt op 28 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 48):
Op 28 juli 2022(de rechtbank begrijpt: 28 juni 2022)
sprak ik telefonisch met de aangever [ slachtoffer 1] . Ik heb de aangever gevraagd wat de arts uit het MCH Westeinde over zijn verwondingen heeft gezegd. De aangever verklaarde dat de arts had medegedeeld dat deze verwondingen door een steekvoorwerp waren veroorzaakt.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 27 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 39):
Op 27 juni 2022 bevond ik mij samen met mijn vriend in het Kortenbospark te Den Haag. Vervolgens zag ik een man ons tegemoet lopen. Ik zag dat deze man recht op ons af kwam gelopen en ik hoorde hem zeggen tegen mijn vriend: “Wat is jouw probleem met mij?”. Vrijwel direct hierna zag ik deze man mijn vriend op zijn hoofd slaan. Ik zag dat de man met mijn vriend in elkaar verstrikt raakten en op de grond vielen. Ik zag dat mijn vriend en de man op de grond verder gingen vechten. Hierna zag ik mijn vriend weer opstaan. Plotseling uit het niets zag ik dat de man een keukenmes in zijn rechterhand vast hield met het lemmet naar beneden. Ik zag dat dit mes met handvat ongeveer 20 tot 25 centimeter lang was. Ik zag dat het lemmet dun was en in een punt liep. Hierop zag ik dat de man het mes ongeveer drie á vier keer met een hakkende beweging op mijn vriend in stak.
4. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 28 december 2022, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt of ik kan vertellen wat er op 27 juni 2022 in het Kortenbospark in Den Haag is gebeurd. Ik was mezelf niet. Ik heb dat toen gedaan uit frustratie. Ik werd gepest door stemmen en toen is het gebeurd. Het klopt dat ik een mes bij me had. Het ging allemaal heel snel. Het steken was niet goed gelukt. Het kan heel goed zijn dat ik aangever [ slachtoffer 1] heb geslagen.
Ten aanzien van feit 2:
5. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 26 juni 2022 voor zover inhoudende (p. 17):
Ik ben werkzaam op het HMC Westeinde te Den Haag. Op 25 juni 2022 omstreeks 23:21 uur kwam ik aan bij het ziekenhuis. Ik parkeerde mijn fiets naast de glasbak. Ik zag dat een onbekende man naar mij toe kwam gelopen. Ik was nog mijn fiets op slot aan het zetten en op ditzelfde moment zag en voelde ik de man mij hard duwen. Ik werd tegen mijn fiets aangeduwd. Hierna zag en voelde ik de man met zijn rechtervuist mij eerst in mijn linkerzij sloeg, en toen op mijn hoofd, ter hoogte van mijn linker oor. Ik voelde direct een stekende pijn op deze plekken.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , opgemaakt op 29 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 44-45):
Ik, verbalisant, heb een onderzoek ingesteld naar de beveiligingscamerabeelden afkomstig van het HMC Westeinde, van 25 juni 2022.
(…)
21.19
Ik zie dat de vrouw haar fiets parkeert.
21.36
Ik zie dat de man de vrouw een duw geeft.
21.45
Ik zie dat de man voor de vrouw gaat staan en haar en klap geeft.
21.49
Ik zie dat de man de vrouw nogmaals een duw geeft.
21.53
Ik zie dat de man uithaalt met zijn arm en de vrouw slaat.
21.55
Ik zie dat de man de vrouw duwt.
21.56
Ik zie dat de man uithaalt met zijn arm en de vrouw slaat.
7. Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , opgemaakt op 30 juni 2022 voor zover inhoudende (p. 77):
V: Wij hebben een andere aangifte onderzocht en die mevrouw zegt dat zij geslagen is door iemand en weet jij wat ik bedoel?
A: Ik had haar per ongeluk een klap verkocht ook met mijn rechter vuist. Ik heb haar op haar gezicht geslagen.
V: Waar is dat gebeurd?
A: Voor het Westeinde ziekenhuis.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen die zijn gebruikt ten aanzien van feit 1 volgt dat de verdachte op 27 juni 2022 in het Kortenbospark in Den Haag aangever [ slachtoffer 1] heeft aangevallen, waarna zij in gevecht zijn geraakt. Door [getuige 1] , de vriendin van [ slachtoffer 1] , is gezien dat de verdachte op enig moment met een keukenmes met een lengte van 20 tot 25 centimeter drie á vier keer met een hakkende beweging op het lichaam van [ slachtoffer 1] heeft ingestoken. Bij [ slachtoffer 1] zijn in het ziekenhuis verwondingen geconstateerd aan zijn bovenlichaam, te weten aan de linker schouder, de linker bovenarm en de rechterzijde. Door een arts is aan [ slachtoffer 1] medegedeeld dat deze verwondingen zijn veroorzaakt door een steekvoorwerp.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het handelen van de verdachte tot de dood van [ slachtoffer 1] had kunnen leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen van de verdachte wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op. De verdachte heeft met een keukenmes van zo’n 20 tot 25 centimeter meerdere keren en met meer dan geringe kracht in de richting van het bovenlichaam van [ slachtoffer 1] gestoken, waardoor in elk geval twee steekverwondingen zijn ontstaan. Met dit handelen is een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [ slachtoffer 1] in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam meerdere belangrijke organen, bloedvaten, pezen en zenuwen bevinden die door dergelijk handelen ernstig beschadigd kunnen raken. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen heeft de verdachte de kans op dit gevolg ook bewust aanvaard.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het steken van aangever [ slachtoffer 1] en het mishandelen van aangeefster [slachtoffer 2] . De door de gedragsdeskundigen geconcludeerde (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan een bewezenverklaring van opzet. Dat is slechts anders indien bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake (Hoge Raad 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Van een dergelijke hoge uitzondering is de rechtbank in dit geval niet gebleken, nu uit de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd (zowel kort na het plegen van de feiten bij de politie als ter zitting) blijkt dat de verdachte nog herinneringen heeft aan wat er is gebeurd, de aanleiding voor het plegen van de feiten en zijn gemoedstoestand ten tijde van het plegen van de feiten.
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 27 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [ slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en op 25 juni 2022 aan mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1 subsidiair
hij op 27 juni 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [ slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, meerdere keren in en in de richting van het lichaam van die [ slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 25 juni 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te duwen en te slaan tegen haar hoofd en lichaam.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij de conclusies van de deskundigen, inhoudende dat de feiten niet aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Dit zou moeten betekenen dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafbaarheid van de verdachte.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of de bewezen verklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend acht geslagen op een Pro Justitia-rapportage van 2 december 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. G.J.H. Poncin (hierna: de psycholoog) en een Pro Justitia-rapportage van 6 december 2022, opgemaakt door psychiater A.C. Hoek (hierna: de psychiater). In deze rapportages staat – samengevat – het volgende.
Door de psycholoog is geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten psychotisch was. Hij ervaarde auditieve hallucinaties en wanen, bestaande uit stemmen die hem negatief toespraken en beïnvloedden. Deze psychose werd bovendien versterkt doordat de verdachte in de dagen voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten zijn voorgeschreven medicatie niet had ingenomen, in combinatie met het frequente gebruik van cannabis. De verdachte was door de psychose niet meer in staat om alternatieve gedragskeuzes te maken. Hij was de grip op zijn gedrag en de realiteit kwijt en handelde daardoor impulsief en agressief. De psycholoog komt daarom tot het advies om het ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan de verdachte toe te rekenen.
Door de psychiater is geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte ervaarde namelijk paranoïde wanen en akoestische hallucinaties. Deze klachten werden versterkt door het gebruik van forse hoeveelheden cannabis, zodat er ook gesproken kan worden van een stoornis in het gebruik van cannabis. Door dit alles was ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake van een ernstig gestoord realiteitsbesef. Gesteld wordt dat de psychotische belevingen een directe en volledig bepalende invloed hebben gehad op het handelen van de verdachte. De psychiater komt daarom tot het advies om de verdachte het ten laste gelegde geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. Zij legt deze conclusies dan ook aan haar oordeel over de strafbaarheid van de verdachte ten grondslag en komt op basis daarvan tot het oordeel dat het bewezen verklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De maatregelen

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte gelet op de ernst van de feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 57 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden wordt opgelegd, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden een brug te ver is. De verdachte liep reeds in een zorgmachtiging en deze is onlangs verlengd tot 7 december 2023. Binnen dit kader kan volgens de raadsman ook gewerkt worden aan het verminderen van het recidiverisico. In de onderhavige zaak zou daarom aan de verdachte geen aanvullende straf of maatregel moeten worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft op twee verschillende momenten twee willekeurige personen uit het niets op straat aangevallen. Bij één van de aanvallen heeft de verdachte ook met een mes op het slachtoffer ingestoken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kunnen deze feiten echter niet aan de verdachte worden toegerekend, omdat hij bij het plegen daarvan verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd.
Wel kan de rechtbank een maatregel opleggen, om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. Bij de vraag welke maatregel dat zou moeten zijn, heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
In het hierboven genoemde rapport van de psycholoog wordt geconcludeerd dat het risico op nieuw gewelddadig gedrag door de verdachte hoog is. Om psychosevrij en stabiel te kunnen functioneren is een langdurige structuur, intensieve begeleiding en ondersteuning noodzakelijk. De verdachte wordt omschreven als een zorgmijder en heeft zeer beperkt ziekte-inzicht. Bovendien heeft hij zijn eigen stabiliteit ondermijnd door cannabis te gebruiken en medicatiegebruik te staken. De noodzakelijke behandeling en begeleiding van de verdachte dient plaats te vinden in de forensische setting van een FPK. Alhoewel de verdachte heeft verklaard open te staan voor ambulante begeleiding, moet hij volgens de psycholoog niet in staat worden geacht om zelf zijn gedrag bij te sturen. Behandeling of begeleiding zal daarom moeten plaatsvinden in een langdurend, extern en verplichtend kader. Dit kader kan volgens de psycholoog worden gevonden in de maatregel van TBS met voorwaarden. Het kader van de zorgmachtiging is eveneens door de psycholoog overwogen, maar wordt gelet op het hoge recidiverisico en de grote mate van zorg en begeleiding die de verdachte behoeft, niet geschikt geacht.
Ook de psychiater schat het risico op gewelddadig gedrag op de korte termijn in als hoog indien de situatie van de verdachte ongewijzigd blijft. Er is sprake van een zeer zorgelijke situatie, nu de verdachte lijdt aan complexe psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en ernstig sociaal en maatschappelijk disfunctioneren. Om het risico op recidive te kunnen verlagen is een langdurige klinische behandeling noodzakelijk. Omdat de verdachte gemotiveerd lijkt voor behandeling is het meest passende kader hiervoor de maatregel van TBS met voorwaarden. Het kader van een zorgmachtiging wordt door de psychiater niet toereikend geacht voor het verlagen van het recidiverisico, nu een zorgmachtiging in beginsel voor slechts zes maanden wordt afgegeven en het forensische vangnet binnen de zorgmachtiging beperkt is.
De rechtbank heeft daarnaast ook nog kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 16 december 2022. Daaruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive en op letselschade ook als hoog inschat. Het middelengebruik van de verdachte en zijn psychische gesteldheid vormen de belangrijkste criminogene factoren. Daarnaast zijn er weinig beschermende factoren in het leven van de verdachte. De reclassering acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een instelling binnen een kader waar een langdurige klinische behandeling en een resocialisatietraject gewaarborgd is. Dit is volgens de reclassering praktisch uitvoerbaar binnen het kader van de TBS met voorwaarden. Door de reclassering zijn hierbij wel twijfels geuit over de haalbaarheid van het kader, nu er bij de verdachte sprake is van complexe problematiek en onvoldoende ziekte-inzicht. Een zorgmachtiging acht de reclassering echter onvoldoende waarborg voor het beperken van het hoge recidiverisico.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat er een hoog risico bestaat dat de verdachte bij een ongewijzigde situatie recidiveert, met alle gevolgen van dien. Om dit recidiverisico in te perken is het noodzakelijk dat de verdachte langdurig en klinisch behandeld wordt. Het kader van de zorgmachtiging acht de rechtbank, gelet op hetgeen de gedragsdeskundigen en de deskundigen van de reclassering daaromtrent hebben overwogen, niet afdoende om het recidivegevaar te kunnen ondervangen. Bovendien had de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten reeds een zorgmachtiging. Dit is niet voldoende gebleken om de verdachte psychosevrij en stabiel te laten functioneren.
TBS met voorwaarden
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden wordt opgelegd. Verder stelt de rechtbank vast dat aan de overige wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (feit 1 subsidiair) en, zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank over de strafbaarheid van de verdachte heeft overwogen, bestond ten tijde van het begaan van dit feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De reclassering heeft in het rapport van 16 december 2022 een groot aantal voorwaarden opgesteld waar de verdachte zich in het kader van de TBS-maatregel aan zou moeten houden. Deze voorwaarden zijn op de zitting van 28 december 2022 met de verdachte besproken en hij heeft verklaard zich aan deze voorwaarden te willen houden. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarden zoals geadviseerd, met uitzondering van voorwaarde 4: het meewerken aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK bij een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie. Het opleggen van deze voorwaarde, ook in de vorm zoals door de officier van justitie is voorgesteld, is niet mogelijk gelet op hetgeen de Hoge Raad daaromtrent heeft overwogen (zie Hoge Raad 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027). De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van een veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur is immers voorbehouden aan de rechter en kan niet in handen van de reclassering of de behandelaren worden gelegd.
De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de reclassering bevelen dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de maatregel van TBS met voorwaarden zal worden opgelegd ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde misdrijf. Dit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien alsnog wordt beslist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, geldt dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd is en dus langer kan duren dan vier jaren.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak het voorkomen van recidive van groot belang
is. Hieraan kan de door de reclassering geadviseerde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr bijdragen. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na zijn invrijheidstelling aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. De terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na afloop van de TBS-maatregel kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 9 september 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 09/260107-20 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 30 december 2020 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
Ter zitting heeft de officier van justitie zijn standpunt gewijzigd en gevorderd dat de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van 9 september 2022 wordt afgewezen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de verdachte in de onderhavige zaak volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht en dat aan hem geen straf, maar de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd. Tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf dient daarom geen enkel doel meer, zodat de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 38, 38a, 38z, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde, namelijk dat hij:
1. zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat hij:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zich meldt op afspraken bij de reclassering zo vaak als zij nodig achten;
- zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is, ten behoeve van opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- zorgt dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, voor zover dat van belang is voor het toezicht;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en dat hij de reclassering toestemming verleent om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- geen omgang zal hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en dat hij zich open opstelt inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en geen bezwaar heeft tegen screening door de reclassering op ‘gepaste en discrete’ wijze;
3. zich laat opnemen en zal verblijven bij FPK Inforsa te Amsterdam, of een soortgelijke forensische instelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en dat hij zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen houdt die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van die behandeling. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden. Als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. aansluitend aan de klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden;
5. zich aansluitend aan de klinische behandeling laat behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt;
6. geen drugs en alcohol zal gebruiken en meewerkt aan de controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen (blaastest of urineonderzoek) en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
7. zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en zich daarbij houdt aan de voorwaarden en regels die hem worden gesteld;
8. aan de reclassering inzage geeft in zijn financiën en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt de veroordeelde mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;
9. zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven;
geeft opdracht aan GGZ Fivoor om de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst af de schriftelijke vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf zoals opgelegd in de zaak met parketnummer 09/260107-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2023.