ECLI:NL:RBDHA:2023:9392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
23/2077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens gebrek aan informatie over woonadres

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de aanvraag afgewezen omdat verzoeker geen informatie had verstrekt over zijn woonadres. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft eerst beoordeeld of er sprake was van een spoedeisend belang. Gezien de acute financiële noodsituatie van verzoeker, die op dat moment geen bijstand ontving en geen andere inkomsten had, oordeelde de voorzieningenrechter dat er voldoende spoedeisend belang was om het verzoek te behandelen. De rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voorafgaand aan de afwijzing van zijn aanvraag geen informatie over zijn woonadres had verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder. De rechter oordeelde dat verzoeker niet had voldaan aan zijn verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken, wat essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit van verweerder in stand kon blijven. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2077

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. de Vries),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: L.J. van der Zwart).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoeker kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hem onevenredig bezwaarlijk maakt dat hij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat sprake is van een acute financiële noodsituatie, nu verzoeker op dit moment geen bijstand ontvangt en geen andere bron van inkomsten lijkt te hebben. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om uit te gaan van een voldoende spoedeisend belang.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1
Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd op 16 januari 2023
.Bij brief van 19 januari 2023 heeft verweerder verzoeker verzocht de in die brief opgesomde gegevens te verstrekken. Bij e-mail van 30 januari 2023 heeft verweerder verzoeker bericht dat verzoeker op zijn verzoek meer tijd krijgt om de gevraagde gegevens in te dienen. In de brief van 30 januari 2023 is opgesomd welke gegevens verzoeker uiterlijk op 13 februari 2023 moet indienen. Gelet op mededelingen van verzoeker tijdens telefonisch contact tussen hem en verweerder over zijn woonsituatie verzoekt verweerder verzoeker nog om onder meer een schriftelijke verklaring over zijn woonsituatie. Verzoeker dient verweerder te melden op welk adres hij zijn hoofdverblijf heeft en op welke adressen hij verblijft.
4.2
Per e-mail van 30 januari 2023 heeft verzoeker gereageerd op de door verweerder gestelde vragen. Hij heeft daarbij vermeld dat hij op dat moment op slechts één adres verblijft, namelijk bij een vriend op de [adres] in [plaats] , maar dat hij van de hoofdbewoner geen toestemming heeft om diens naam en adres aan verweerder door te geven.
4.3
In het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verzoeker heeft geweigerd informatie te verstrekken over zijn woonadres, zodat niet kan worden vastgesteld waar hij verblijft. Omdat verzoeker onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonadres, kan verweerder niet vaststellen of hij recht heeft op bijstand.
4.4
Per e-mail van 22 februari 2023 heeft verzoeker verweerder verzocht om zijn bijstandsaanvraag opnieuw te beoordelen. Daarbij vermeldt verzoeker dat hij op dat moment verblijft op het adres Ellertsveldlaan 49 te Den Haag.
4.5
Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft – kort samengevat – gesteld dat hij op 30 januari 2023 verweerder heeft bericht dat hij geen gegevens kon overleggen van zijn woonadres. Hij wilde wel gegevens over zijn woonadres overleggen, maar mocht dat niet omdat hij daarvoor geen toestemming had van de hoofdbewoner. Kort na het nemen van het bestreden besluit heeft hij echter alsnog de adresgegevens van zijn woonadres overgelegd. Verweerder had daarna de aanvraag opnieuw moeten beoordelen en het recht op bijstand moeten vaststellen. Dat verweerder dat heeft nagelaten, levert schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op. Hierbij speelt mee dat verzoeker de aanvraag om bijstand al in november 2022 had ingediend, maar dat deze is zoekgeraakt bij verweerder. Ook heeft verweerder hem niet de gelegenheid tot herstel gegeven voordat de aanvraag werd afgewezen, aldus verzoeker. Ter zitting is nog aangevoerd dat uit de brief van 30 januari 2023 niet duidelijk bleek wat de gevolgen zouden zijn als verzoeker de adresgegevens niet zou verstrekken. Bovendien is de aanvraag al afgewezen voordat de termijn voor het verstrekken van gegevens was verlopen.
5.1
Wanneer iemand bijstand aanvraagt, moet die aannemelijk maken dat hij daarvoor in aanmerking komt. Hij moet daarom de nodige duidelijkheid en openheid van zaken geven over onder meer zijn woonsituatie. Iemands woonsituatie is essentieel bij de beoordeling van het recht op bijstand. De aanvrager is daarom verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken. Waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1] Verweerder moet de verschafte informatie op juistheid en volledigheid controleren.
5.2
Niet in geschil is dat verzoeker voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit geen informatie heeft verstrekt over zijn woonadres. Uit de e-mail van verzoeker van 30 januari 2023 kon verweerder begrijpen dat verzoeker de informatie over zijn woonadres niet ging verstrekken. Daarom hoefde verweerder het einde van de termijn niet af te wachten en hoefde verzoeker niet nog een hersteltermijn te worden geboden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de brief van 30 januari 2023 voldoende duidelijk wat de gevolgen zijn als de gevraagde informatie niet wordt verstrekt. Gelet op het bovenstaande was het recht op bijstand niet vast te stellen en heeft verweerder de aanvraag om bijstand terecht afgewezen.
5.3
Verzoeker heeft gesteld dat hij op 30 januari 2023 de gegevens van zijn woonadres niet kon overleggen, omdat hij daarvoor geen toestemming had van de hoofdbewoner. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker hierdoor in een lastige positie verkeerde, maar is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening en risico van verzoeker komt.
5.4
De stelling van verzoeker dat de aanvraag opnieuw beoordeeld diende te worden aan de hand van de na de afwijzing van de aanvraag ingediende gegevens over zijn woonadres, slaagt niet. Uit het bovenstaande blijkt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. De op 22 februari 2023 door verzoeker verstrekte gegevens over de woonsituatie konden meegenomen worden in het kader van de beoordeling van een nieuwe aanvraag. Voor zover verzoeker de onderhavige aanvraag al in november 2022 heeft ingediend - wat door verweerder is betwist -, zou dit niet tot een ander oordeel leiden.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen grond dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 13 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3155.