In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit, op 6 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De Staatssecretaris heeft in een brief van 22 september 2022 bevestigd dat hij niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en heeft de beslistermijn verlengd naar 3 juni 2023. Eiser heeft vervolgens op 7 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit en dat eiser recht heeft op een beslissing op zijn aanvraag. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.