ECLI:NL:RBDHA:2023:9343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Cubaanse eiseres wegens kennelijk ongegrondheid en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse eiseres. De eiseres had op 4 januari 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na beroep van de eiseres tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 was de eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de economische en politieke situatie in Cuba, de persoonlijke omstandigheden van de eiseres, en haar relatie met haar dochter in Nederland.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen sprake was van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de eiseres en haar dochter. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen over de aanvraag van de eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 1.674 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen op basis van artikel 8 EVRM, vooral in situaties waarin sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, en dat de economische situatie in Cuba niet op zichzelf een reden kan zijn voor asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10829

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. van der Sijde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Cubaanse nationaliteit. Eiseres heeft op 4 januari 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiseres heeft blijkens het bestreden besluit aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet terug kan naar Cuba omdat zij vreest voor de Cubaanse autoriteiten. Eiseres heeft zich op social media en in persoon kritisch uitgelaten. Daarnaast heeft haar zoon in Cuba vastgezeten en heeft zij daardoor problemen ervaren. Ten derde heeft zij problemen ondervonden vanwege godsdienstlessen en zendingsactiviteiten. In haar zienswijze op het voornemen van verweerder heeft eiseres daarnaast gevraagd om verlening van een reguliere verblijfvergunning op grond van artikel 3.6ba van het Vb. [1] Daarbij heeft zij gewezen op haar leeftijd, haar gezondheid en de slechte sociaal-economische situatie in Cuba. Ook heeft zij in de zienswijze gevraagd om ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van het Vb. [2] Daartoe heeft zij zich beroepen op het bestaan van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [3] met haar dochter in Nederland, vanwege een meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid tussen beiden. Ten slotte heeft eiseres zich in haar zienswijze beroepen op artikel 64 van de Vw. Daarbij heeft zij gesteld dat zij medicijnen gebruikt en dat in Cuba nauwelijks medicijnen te krijgen zijn.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] Verweerder acht daarbij geloofwaardig dat eiseres zich op social media en in persoon kritisch heeft uitgelaten en dat zij eerder negatieve aandacht heeft ondervonden vanwege de detentie van haar zoon en vanwege haar godsdienstlessen en zendingsactiviteiten. Echter verweerder acht niet geloofwaardig dat eiseres met deze achtergrond bij terugkeer in Cuba problemen met de Cubaanse autoriteiten te vrezen heeft. Immers, niet is gebleken dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiseres op social media. Eiseres heeft (meermaals) zonder problemen Cuba kunnen uitreizen. Verder is de detentie van haar zoon ruim twintig jaar geleden en heeft zij alleen verklaard dat de politie daarna in haar straat heeft gesurveilleerd. Voor zover eiseres stelt dat zij zich in persoon kritisch heeft uitgelaten tijdens een demonstratie in Cuba op 11 juli 2021, heeft zij naar eigen zeggen niet daadwerkelijk zelf deelgenomen aan die demonstratie. Ook heeft zij verklaard daarna geen problemen te hebben ondervonden. Voor het overige is eiseres vaag en summier gebleven in haar verklaringen over wat haar zou staan te gebeuren als zij zou terugkeren naar Cuba. Gelet op het vorenstaande meent verweerder dat eiseres niet aangemerkt kan worden als
refugié sur place. Verweerder heeft geconcludeerd dat de aanvraag kennelijk ongegrond is omdat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld voor doen van een asielaanvraag.
Eiseres komt verder volgens verweerder niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Er is geen sprake van meer dan de gebruikelijke banden tussen moeder en dochter. Evenmin is gebleken van bijzondere individuele humanitaire feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor regulier verblijf.
Ten slotte is ook uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw geweigerd.
4. Eiseres heeft voor de gronden van beroep allereerst verwezen naar haar zienswijze. Verder voert zij aan dat zij voor haar vertrek in Cuba al negatief bekend stond, maar dat zij met name ook vanuit Nederland kritische uitlatingen doet via social media. De autoriteiten in Cuba kunnen haar berichten meelezen en dit zal bij terugkeer grote problemen kunnen opleveren. Daarom dient zij als refugié sur place te worden aangemerkt. Dat zij daarnaast graag in de nabijheid van haar dochter in Nederland wonen, die haar mantelzorg kan verlenen en dat het voor haar bijna niet meer mogelijk was om in Cuba aan voedsel en medicijnen te komen, laat haar behoefte aan asiel onverlet. Eiseres verblijft inmiddels langer in het buitenland dan volgens de Cubaanse wetgeving is toegestaan. Voor zover zij volgens verweerder vaag en summier heeft verklaard moet bedacht worden dat zij een oudere vrouw is. Het is heel wel mogelijk dat zij na terugkeer in Cuba niet opnieuw een uitreistoestemming zal krijgen. Verweerder neemt ten onrechte aan dat eiseres al meteen bij binnenkomst in Nederland asiel wilde aanvragen.
Daarnaast had verweerder regulier verblijf moeten toestaan. Er is een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter. Hierbij wijst zij op algemene landeninformatie van waaruit volgt dat in Cuba sprake is van voedseltekorten en elektriciteitsstoringen. Eiseres heeft niemand meer in Cuba en het is voor haar, met haar leeftijd en gezondheid, niet te doen om langdurig in de rij te staan voor boodschappen of medicijnen. Er is sprake van een schrijnende situatie vanwege een samenstel van bijzondere omstandigheden.
Ten slotte meent eiseres dat verweerder aan BMA advies had moeten vragen over het verlenen van uitstel van vertrek wegens medische redenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Asiel
5. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor asielrechtelijke problemen. Daartoe heeft verweerder terecht verwezen naar de verklaringen die eisers hier zelf over heeft afgelegd. Daaruit blijkt dat eiseres voor haar komst naar Nederland geen zwaarwegende problemen heeft ondervonden en dat niet is gebleken van aanwijzingen dat zij thans in de negatieve aandacht staat van de Cubaanse autoriteiten.
6. Eiseres heeft pas in beroep afschriften van berichten overgelegd die zij zou hebben geplaatst op social media. Daarover overweegt de rechtbank dat - daargelaten dat de berichten niet van een officiële vertaling zijn voorzien - onduidelijk is op welke social media deze berichten zijn geplaatst en in hoeverre deze berichten openbaar zijn. Het is niet aannemelijk geworden dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte zijn van haar activiteiten. Voor zover eiseres stelt dat zij op de hoogte zouden kunnen komen van de berichten, geldt dat eiseres naar haar zeggen al enkele jaren vóór haar vertrek kritische berichten plaatste op social media en dat zij hierdoor nooit problemen heeft ondervonden. Verweerder heeft eiseres dan ook niet hoeven volgen in haar standpunt dat zij als refugié sur place gezien moet worden.
7. Ook de ter aanvulling van haar beroepsgronden overgelegde schermafdruk van een Whatsapp-bericht waarin aan eiseres wordt meegedeeld dat haar woning in Cuba door anderen wordt bewoond, betreft een niet officieel vertaald document. Het is ook niet gedateerd. Aangezien eiseres heeft toegelicht dat zij dit bericht heeft ontvangen van een kennis uit Cuba, kan evenmin worden gesproken van een objectief verifieerbare bron. Hoewel deze kennis stelt te hebben vernomen dat de woning door de
Vivienda Provincialaan andere mensen is vergeven, blijkt uit het bericht niet wat hiervoor de reden is geweest.
8. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij inmiddels langer buiten Cuba verblijft dan volgens Cubaanse wetgeving is toegestaan, heeft eiseres verwezen naar het algemeen ambtsbericht over Cuba van 2000. In dit ambtsbericht [5] wordt opgemerkt dat de Cubaanse autoriteiten ervan uitgaan dat iemand Cuba definitief heeft verlaten als zij langere tijd buiten Cuba verblijven. Diegene kan zich dan niet opnieuw in Cuba vestigen, diens eigendommen worden door de staat in beslag genomen en men verliest aanspraak op alle staatsvoorzieningen. Verweerder heeft in reactie hierop ter zitting gesteld dat de Cubaanse autoriteiten zich inmiddels minder strikt opstellen. Daargelaten dat niet duidelijk is of de informatie uit het ambtsbericht nog altijd actueel is, stelt de rechtbank vast dat eiseres niet persoonlijk heeft onderbouwd dat zij niet meer zal worden toegelaten tot Cuba.
9. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de economische situatie in Cuba niet te herleiden is tot één van de gronden voor verlening van asiel. Dat de politieke en maatschappelijke situatie in Cuba in afwijkt van die in Nederland betekent nog niet dat eiseres persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.
10. Verweerder heeft uit de verklaringen van eiseres mogen afleiden dat zij al bij haar vertrek uit Cuba meende te vrezen voor de Cubaanse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zich gedurende haar verblijf in Nederland ontwikkelingen hebben voorgedaan die maken dat zij pas vanaf een later moment behoefte had aan internationale bescherming. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich niet onverwijld heeft gemeld voor het doen van haar asielaanvraag. De aanvraag is op deze grond en gelet op wat hierboven is overwogen terecht afgedaan als kennelijk ongegrond. Overigens stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit geen vertrektermijn is onthouden en dat tegen eiseres evenmin een inreisverbod is uitgevaardigd, zodat het bestreden besluit voor eiseres geen andere gevolgen kent dan wanneer de aanvraag zou zijn afgewezen als ongegrond.
Regulier - artikel 8 van het EVRM.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat tussen eiseres en referent sprake is van meer dan gebruikelijke banden (‘more than the normal emotional ties’. Daarvoor heeft verweerder kunnen verwijzen naar de verklaringen van eiseres, met name dat zij niet van haar dochter afhankelijk is en dat zij niet met haar wil samenwonen. Hoewel eiseres stelt dat zij in Cuba afhankelijk is van derden voor het verkrijgen van dagelijkse boodschappen en medicijnen, is daarmee niet aannemelijk zij afhankelijk is van haar dochter in Nederland. Overigens is niet gebleken dat eiseres vóór haar vertrek, buiten financiële ondersteuning door haar dochter, ook daadwerkelijk hulp nodig heeft gehad in haar dagelijkse bestaan. De noodzaak van de gestelde mantelzorg is niet onderbouwd.
12. Uit gewijzigde rechtspraak van de Afdeling [6] volgt echter dat verweerder bij de vraag naar toelating op grond van artikel 8 van het EVRM in het geval van meerderjarige familieleden niet kan volstaan met de vaststelling dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid ontbreekt. Verweerder moet in zijn onderzoek naar het bestaan van hechte persoonlijke banden tussen de betrokkenen in alle gevallen een belangenafweging maken waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken.
Verweerder concludeert in het bestreden besluit slechts, met verwijzing naar zijn voornemen, dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 8 van het EVRM omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden. Uit het bestreden besluit blijkt niet van een verdere belangenafweging. Het bestreden besluit is dan ook niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en gemotiveerd en komt hiermee in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
13. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd, voor zover daarbij ambtshalve is geweigerd om eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM in het bezit te stellen van een verblijfvergunning met het oog op het familieleven tussen eiseres en haar dochter. Verweerder zal worden opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen over het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Regulier - bijzondere individuele omstandigheden
14. Voor zover eiseres zich beroept op het bestaan van een schrijnende situatie als gevolg van een samenstel van bijzondere omstandigheden, heeft zij in beroep volstaan met een algemene verwijzing naar wat zij naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft daarentegen overwogen dat niet is gebleken van het bestaan van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om eiseres op humanitaire gronden toe te laten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft geconcretiseerd waarom dit onjuist is en op grond van welke bijzondere individuele omstandigheden tot schrijnendheid moet worden geconcludeerd. Voor zover eiseres in algemene zin heeft verwezen naar de situatie in Cuba levert dat geen individuele omstandigheden op. Voor het overige verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hierboven. Het beroep slaagt in zoverre niet.
Uitstel van vertrek
15. Nu het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen over de toelating van eiseres, is een vertrekplicht niet langer aan de orde en hoeft de vraag naar eventueel uitstel van vertrek dan ook geen bespreking.
Proceskosten
16. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiseres. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het is gericht tegen de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak hierover een nieuw besluit bekend maakt aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro)
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 biedt de mogelijkheid van een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning wegens het bestaan van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen.
2.Artikel 3.6, eerste lid, onder a. van het Vb voorziet in de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling wiens aanvraag om regulier verblijf is afgewezen en wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Pagina 2 van het ambtsbericht
6.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.