ECLI:NL:RBDHA:2023:9303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.1159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak van Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker van Afghaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had op 13 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 mei 2021 was ingediend. De Staatssecretaris heeft op 27 maart 2023 een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker op 3 april 2023 het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van verzoeker te beslissen is verstreken op 19 februari 2023, waardoor de ingebrekestelling van 21 december 2022 prematuur is ingediend.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek van de verzoeker wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 13 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 mei 2021.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Verzoeker heeft op 3 april 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 19 mei 2021. Bij brief van 19 oktober 2021 heeft verweerder verzoeker bericht dat de beslistermijn op verzoekers aanvraag wordt verlengd met een jaar. Dit in verband met het besluitmoratorium dat verweerder op 11 augustus 2021 heeft ingesteld voor asielaanvragen van personen uit Afghanistan. Bij besluit van 13 juli 2022, in werking getreden op 22 juli 2022, heeft verweerder het besluitmoratorium beëindigd. Op dat moment is de beslistermijn van zes maanden weer gaan lopen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van verzoeker te beslissen is verstreken op 19 februari 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 21 december 2022 prematuur is ingediend.
4. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.