ECLI:NL:RBDHA:2023:9281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11779 en NL23.11805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring en terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure met Chinese eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Chinese eiseres die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiseres had een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor het terugkeerbesluit niet bestreden zijn door de eiseres, die bovendien niet kon aantonen dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland of elders in de EU. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staandehouding en ophouding van de eiseres rechtmatig waren, ondanks haar claim dat haar verdedigingsbeginsel was geschonden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit rechtmatig zijn opgelegd, en dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding. De beroepen van de eiseres zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11779 en NL23.11805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiseres de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Bremers-Yang. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Chinese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1971.
Over bestreden besluit 1: Terugkeerbesluit en inreisverbod
Terugkeerbesluit
2. Verweerder heeft aan eiseres bij het bestreden besluit 1 een terugkeerbesluit opgelegd, waarin is aangegeven dat eiseres Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten en dient terug te keren naar het door haar opgegeven land van herkomst, namelijk China.
3. In artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten.
3.1.
In artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat verweerder de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid van artikel 62 van de Vw 2000, kan verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
4. In het terugkeerbesluit heeft verweerder vermeld dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. Eiseres heeft de (feitelijke juistheid van de) gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd en het risico dat zij zich aan het toezicht onttrekt niet bestreden. Er was dus voldoende grond om eiseres een terugkeerbesluit op te leggen en een vertrektermijn te onthouden.
Inreisverbod
6. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verweerder terecht aan eiseres een terugkeerbesluit heeft opgelegd op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000. Gezien het rechtmatige terugkeerbesluit op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw 2000 was verweerder alleen daarom al gehouden om op grond van artikel 66a van de Vw 2000 een inreisverbod uit te vaardigen. De rechtbank stelt vast dat bovendien tegen het inreisverbod geen afzonderlijke beroepsgronden zijn gericht.
Over bestreden besluit 2: Maatregel van bewaring
7. Eiseres is op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat zij zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring dezelfde zware en lichte gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit.
8. De rechtbank stelt voorop dat eiseres in beroep de (feitelijke juistheid van de) zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft bestreden en dat de rechtbank, na een aanvullend ambtshalve onderzoek, concludeert dat deze gronden aan de maatregel ten grondslag mochten worden gelegd.
Staandehouding en ophouding
9. Eiser heeft wel aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de staandehouding op 11 april 2023 onrechtmatig is geweest. Er was op het moment van staandehouding geen objectief vermoeden van illegaal verblijf, pas ná de staandehouding is gebleken dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het enkele feit dat eiseres een Chinees paspoort overhandigde en dat volgens een anonieme melding zij mogelijk prostitutie zou bedrijven, maakt niet dat sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staandehouding op zowel 11 april 2023 als ook op 18 april 2023 rechtmatig is geweest en overweegt daartoe als volgt.
10.1.
Uit het proces-verbaal van de staandehouding op 11 april 2023 blijkt dat de ambtenaren middels een machtiging tot binnentreden toestemming hadden gekregen om de woning aan de Noordpolderkade 5 te ’s-Gravenhage te betreden. De aanleiding van de controle was dat er een anonieme melding was binnengekomen dat er zich op het adres vijf Chinese vrouwen zouden bevinden die mogelijk prostitutie zouden bedrijven. Eiseres werd (samen met vier andere Chinese vrouwen) aangetroffen in de woning en haar is gevraagd om identificerende documenten te tonen. Eiseres heeft daarop geantwoord dat zij in het bezit is van een geldig Chinees paspoort. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de ambtenaren, samen met eiseres, naar het adres Neherkade 1564 te 's-Gravenhage zijn gereden om aldaar het paspoort van eiseres op te halen. Dit paspoort is in het kader van het vreemdelingentoezicht ingenomen door de ambtenaren. Aansluitend heeft eiseres een vordering ontvangen om in persoon te verschijnen op 18 april 2023 om 9.00 uur om de mogelijkheden voor vertrek uit Nederland te bespreken. Naar het oordeel van de rechtbank is de staandehouding op 11 april 2023 daarmee rechtmatig.
10.2.
Verder volgt uit het proces-verbaal dat eiseres vervolgens niet is verschenen op
18 april 2023. De ambtenaren hebben middels een machtiging tot binnentreden toestemming gekregen om de woning aan de Neherkade 1564 te betreden. Uit het proces-verbaal blijkt dat de ambtenaren op 18 april 2023 hebben aangebeld, aangeklopt en via het raam naar binnen hebben gekeken en daarbij eiseres hebben gezien, maar dat zij vervolgens niet de deur heeft geopend. De ambtenaren hebben zich vervolgens toegang tot de woning verschaft door middel van een openstaande slaapkamerraam. Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze binnentreding rechtmatig en de daaruit volgende staandehouding ook. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat bekend was dat eiseres geen rechtmatig verblijf had en dat zij niet (middels een verblijfsdocument) heeft aangetoond dat zij in Spanje of elders daadwerkelijk verblijfsrecht had.
Verdedigingsbeginsel
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat eiseres tijdens het gehoor in het kader van de ophouding het recht op bijstand is onthouden. Eiseres heeft aan het begin van het gehoor kenbaar gemaakt dat zij zich tijdens het gehoor wil laten bijstaan door een raadsman, echter is het gehoor voortgezet zonder juridische bijstand. Eiseres heeft pas na het gehoor contact gehad met de piketadvocaat, eiseres was tijdens het gehoor onvoldoende geïnformeerd en was zich niet bewust van haar rechten en plichten. Eiseres is van mening dat verweerder hiermee het verdedigingsbeginsel heeft geschonden, uit het proces-verbaal blijkt immers ook niet dat er moeite is gedaan om de piketadvocaat te bereiken om bij het gehoor aanwezig te zijn.
12. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van het gehoor in het kader van de ophouding (M105-A) blijkt dat eiseres op 18 april 2023 om 11.18 uur is opgehouden na staandehouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Om 11.19 uur is eiseres gewezen op haar recht op bijstand van een advocaat tijdens het gehoor. Eiseres heeft verklaard hiervan gebruik te willen maken. Hierna is melding bij het vreemdelingenpiket gedaan en uit het proces-verbaal van het gehoor in het kader van de maatregel (M110) blijkt dat de gemachtigde van eiseres op 12.07 uur op voorhand per e-mail op de hoogte is gebracht van de op handen zijnde inbewaringstelling. Het gehoor in het kader van de ophouding is om 12.40 uur aangevangen. Daarbij is eiseres nogmaals medegedeeld dat zij zich tijdens het gehoor in het kader van de ophouding kan laten bijstaan door een raadsman. Eiseres heeft verklaard dat zij geen behoefte heeft aan bijstand bij het verhoor, maar wel gedurende de verdere procedure. Vervolgens wordt er gestart met het gehoor en wordt eiseres er nogmaals op gewezen dat zij het recht heeft om een advocaat te raadplegen. Uit de M105-A blijkt dat aan het begin van het gehoor de volgende vragen zijn gesteld aan eiseres:
“V: U heeft tevens het recht een advocaat te raadplegen. U heeft aangegeven hier gebruik van te willen maken klopt dat?
A: Ja.
V: Heeft u er bezwaar tegen om te starten met dit verhoor in de afwezigheid van uw advocaat?
A: Vraagt u maar.
V: U heeft een meewerkplicht, dat houdt in dat u medewerking moet verlenen aan het gehele onderzoek. Begrijpt u dat?
A: Ja.
V: Heeft u tot nu toe vragen voor mij?
A: Ik weet niet wat voor vragen u heeft. Stel de vragen maar. ”
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de M105-A een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is en dat verweerder geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen de gehoormedewerker heeft opgeschreven. De gehoormedewerker heeft een melding vreemdelingenpiket gedaan en eiseres heeft in eerste instantie zelf verklaard dat ze niet bij het gehoor, maar pas later in de procedure bijstand van een advocaat wenst. Vervolgens heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat verweerder zijn vragen mocht stellen.
12.2.
Indien en voor zover het ervoor gehouden moet worden dat eiseres geen afstand heeft gedaan van haar aanspraak op rechtsbijstand tijdens het gehoor in het kader van de ophouding, kunnen aan dit gebrek geen gevolgen worden verbonden voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling, tenzij de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat bij een ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 – waar in het onderhavige geval sprake van was – niet steeds hoeft worden gehoord. Het gehoor kan achterwege worden gelaten wanneer de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling vaststaat en waarin deze ter onmiddellijke voorbereiding op de inbewaringstelling en het daaraan voorafgaande gehoor wordt overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor en aldaar gedurende een beperkte tijd wordt opgehouden. [1] De identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiseres stond vast nu zij haar originele Chinese paspoort heeft overgelegd. Ook is eiseres overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en is aldaar een beperkte tijd opgehouden. Dit wordt ook niet door eiseres betwist.
Wanneer er niettemin gehoord wordt, terwijl dat eigenlijk niet nodig was, kan een gebrek op dat punt niet tot onrechtmatigheid van de ophouding leiden. [2] Nu het gehoor in het kader van de ophouding zonder strijd met de wettelijke bepalingen ook achterwege had kunnen blijven, kunnen aan eventuele gebreken die aan dit gehoor zouden kleven dan ook geen gevolgen worden verbonden. Dat eisers in haar belangen is geschaad, volgt de rechtbank niet aangezien eiseres na het gehoor in het kader van de ophouding, maar vóór het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling contact heeft gehad met haar gemachtigde. In het laatste gehoor heeft eiseres wederom verklaard dat zij geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd in Nederland of Spanje en zij in samenwerking met het IOM wil terugkeren naar China.
Verblijf bij partner in Spanje
13. Eiseres stelt verder dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit, eiseres heeft namelijk een partner heeft die in Spanje woonachtig is en op basis van die relatie heeft eiseres rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn. [3]
Eiseres geeft toe dat zij in de gehoren voorafgaand aan de inbewaringstelling niet voldoende duidelijk naar voren heeft gebracht dat zij meent rechtmatig verblijf te genieten op basis van de Verblijfsrichtlijn. Zij stelt echter dat het haar niet duidelijk was dat dit gegeven van belang is voor de beslissing om al dan niet over te gaan tot de inbewaringstelling. Tijdens de gehoren heeft eiseres meerdere keren aangegeven banden te hebben met Spanje. Eiseres stelt dat verweerder verduidelijkende vragen had moeten stellen om uit te sluiten dat eiseres aanspraak maakt op een declaratoir verblijfsrecht op basis van de Verblijfsrichtlijn.
14. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd ter fine van uitzetting. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf en in de bewaringsprocedure wordt niet beoordeeld of eiseres mogelijk verblijfsaanspraken op grond van de Verblijfsrichtlijn of artikel 8 EVRM kan ontlenen. Eiseres kan een daartoe strekkende aanvraag in Nederland of Spanje indienen, maar heeft dit niet gedaan. Bovendien heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat eiseres in de gehoren op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt dat zij een partner heeft in Spanje waarbij zij verblijfsrecht wenst.
Voortvarend handelen
15. Eiseres stelt ten slotte dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat om die reden eveneens sprake is van onrechtmatige (voortdurende) bewaring. Pas op de achtste dag van de bewaring heeft verweerder een vertrekgesprek gehouden met eiseres en is een vlucht geboekt. Tijdens het opleggen van de maatregel is gebleken dat eiseres in het bezit is van een echt, geldig paspoort, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) is niet nodig voor het realiseren van het vertrek. Onduidelijk is dan ook waarom zolang gewacht is met het verrichten van een daadwerkelijke handeling ter voorbereiding van de uitzetting. Eiseres verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2019. [4] Ook is niet gebleken dat eiseres heeft geweigerd aan de uitzetting mee te werken. Sterker nog, ze heeft aangegeven graag zo spoedig mogelijk te vertrekken en daartoe in contact probeert te komen met het IOM.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiseres. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 18 april 2023 in bewaring is gesteld, op 19 april 2023 in DTC Soesterberg is geplaatst en dat er op 25 april 2023 een vlucht is geboekt en een vertrekgesprek is gehouden. Aangezien het hier geen geplande inbewaringstelling betreft, is de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2019 niet van toepassing op het geval van eiser en hoeft verweerder niet op uiterlijk de zesde dag van de inbewaringstelling uitzettingshandelingen te verrichten. Tijdens het vertrekgesprek van
25 april 2023 is met eiseres besproken dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om vrijwillig, met hulp van het IOM, te vertrekken naar China. Eiseres wenste hieraan mee te werken. Op 26 april 2023 heeft eiseres alsnog laten weten dat zij niet vrijwillig wil vertrekken en zij dus ook geen hulp behoeft van het IOM. Op 1 mei 2023 zijn de vluchtgegevens bekend geworden, eiseres zal op 4 mei 2023 worden uitgezet naar China.
Ambtshalve toetsing
17. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [5] , gehouden is ook ambtshalve de oplegging en het voortduren van de maatregel van bewaring te toetsen. Met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank evenmin grond voor het oordeel dat het opleggen of het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel zoals een meldplicht. Eiseres heeft de gronden van de maatregel van bewaring immers niet bestreden, daarmee is het risico op onttrekking is gegeven. Bovendien is aan eiseres een lichter middel opgelegd door haar in de gelegenheid te stellen om te verschijnen op vordering op 18 april 2023. Nu eiseres daar niet vrijwillig is verschenen, is niet aannemelijk dat zij bij een meldplicht wel volledige medewerking zou verlenen aan haar uitzetting. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Over de beroepen
18. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. van Wijlick, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 09 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie bij uitspraken van de Afdeling van [geboortedatum] 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AG9186, JV2001/256 en van 3 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:2063
3.Richtlijn 2004/38/EG
5.ECLI:EU:C:2022:858