ECLI:NL:RBDHA:2023:9267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van een Syrische asielzoeker en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Syrische asielzoeker, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de gronden die door de staatssecretaris waren aangevoerd onvoldoende zwaar waren gemotiveerd. Eiser had op 16 juni 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, maar de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank stelde vast dat eiser wel degelijk had meegewerkt aan zijn overdracht naar Oostenrijk, en dat de argumenten van de staatssecretaris niet voldoende waren om een significant risico op onttrekking aan te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring met terugwerkende kracht en kende eiser een schadevergoeding toe van € 700,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17591

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3k en stelt dat hij wel degelijk voldoende heeft meegewerkt aan zijn vertrek naar Oostenrijk op 15 juni 2023. Dat dit niet het geval is, is in de maatregel onvoldoende gemotiveerd. Eiser had veel last van spanningen in verband met zijn op handen zijnde vertrek. Niet is gebleken dat eiser zijn medische klachten vlak voor de vlucht van 15 juni 2023 heeft gesimuleerd om zo zijn overdracht naar Oostenrijk te frustreren. Daarnaast meent eiser dat de situatie tot aan zijn geplande vertrek op 15 juni 2023 exact dezelfde was als erna. Die situatie was voor verweerder echter niet redengevend om een significant risico op onttrekking aan te nemen. Alleen op basis van het voorval op 15 juni 2023 kan daarom geen reëel onttrekkingsrisico worden aangenomen.
4. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de zware grond onder 3k niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht en dit voldoende deugdelijk in de maatregel van bewaring te motiveren. Hier is verweerder niet in geslaagd. Hierbij is het volgende van belang.
5. Volgens de toelichting in de maatregel heeft eiser tijdens het gesprek met DT&V [4] van 2 mei 2023 verklaard mee te willen werken aan zijn overdracht naar Oostenrijk. Voor hem is er daarom een vlucht geboekt voor zijn vertrek op 15 juni 2023. Eiser is op die dag naar Schiphol gebracht. Eiser gaf echter vlak voor de vlucht aan last te hebben van zijn borst. Naar aanleiding daarvan is hij ter plaatse onderzocht door het ambulancepersoneel die geen onregelmatigheden hebben geconstateerd. De vlucht is vanwege dit voorval geannuleerd. Verweerder leidt daaruit af dat eiser zijn vertrek naar Oostenrijk heeft tegengewerkt. Nu verweerder echter geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser zijn medische toestand voorafgaand aan de vlucht van 15 juni 2023 heeft gesimuleerd, is het standpunt van verweerder dat eiser zijn overdracht daarmee wilde frustreren onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast kan uit de stelling dat eiser DT&V niet zelf actief heeft benaderd niet worden afgeleid dat hij niet meewerkt aan zijn overdracht. Voor Dublinclaimanten geldt namelijk geen zelfstandige verplichting tot vertrek. [5] Dat eiser geen initiatief toont om te vertrekken, betekent daarom nog niet dat hij niet meewerkt aan zijn overdracht. Bovendien heeft eiser zowel tijdens het gesprek met DT&V van 2 mei 2023 als het gehoor voorafgaand inbewaringstelling verklaard wel mee te willen werken aan zijn overdracht. Dat eiser in het laatste vertrekgesprek heeft verklaard dat hij eigenlijk niet naar Oostenrijk wil, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers uitgesproken voorkeur voor een verblijf in Nederland rechtvaardigt immers niet de conclusie dat hij niet meewerkt aan zijn overdracht. Dit betekent dat uit de toelichting van verweerder niet blijkt dat de zware grond 3k feitelijk juist is. Deze is daarom ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat ook de zware grond 3m niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Uit de toelichting op deze grond in de maatregel volgt dat de uiterste overdrachtsdatum verstrijkt op 29 juni 2023. Dat het in de lijn der verwachting ligt dat eiser niet mee zal werken aan zijn vrijwillig vertrek is, gelet op het voorgaande, niet juist. Daarnaast moet verweerder bij de zware grond 3m toelichten waarom deze leidt tot een significant risico op onttrekking aan het toezicht. [6] Deze toelichting ontbreekt. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verweerder medeverantwoordelijk is voor de ontstane situatie doordat pas in een laat stadium concrete handelingen zijn verricht om de overdracht van eiser te realiseren. Eisers beroep tegen het afwijzende asielbesluit is op 23 maart 2023 ongegrond verklaard. Pas op 2 mei 2023 is er echter een eerste vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, eiser op 14 april 2023 al was uitgenodigd voor een vertrekgesprek maar dat dit niet doorging door een positieve covid-test van eiser, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft niet toegelicht waarom het desondanks niet mogelijk was om eerder aan de overdracht van eiser te werken.
7. Ten aanzien van de zware grond 3a is in de maatregel van bewaring opgemerkt dat eiser zonder een geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Deze grond is feitelijk juist. Hoewel verweerder daar in beginsel mee kan volstaan, stelt de rechtbank in dit geval vast dat deze situatie zich ook al voordeed toen verweerder nog inzette op een vertrek van eiser door middel van een gefaciliteerde overdracht. Op dat moment was er voor verweerder kennelijk geen aanleiding om een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen en eiser om die reden in bewaring te stellen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze grond voor verweerder pas relevantie kreeg toen verweerder concludeerde dat eiser toch niet aan zijn overdracht mee wilde werken. Nu verweerder, zoals hiervoor is overwogen, de zware gronden 3k en 3m niet aan de maatregel ten grondslag kon leggen, behoeft de conclusie dat er desondanks een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat omdat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, nadere motivering. Deze motivering ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook de zware grond 3a ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd.
Conclusie
8. Nu voldoende zware gronden ontbreken, is de inbewaringstelling van eiser van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de onmiddellijke opheffing van de bewaring gelasten. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verweerder eiser, mede gelet op de door hem gestelde medische conditie, aanmeldt bij het COa [7] en er aldus op toeziet dat eiser aansluitend aan zijn vrijlating opnieuw zal worden gehuisvest in de asielopvang.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank zal een schadevergoeding toekennen voor zeven dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 700,-, te weten 7 x € 100,- (verblijf detentiecentrum).
10. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van bewaring met ingang van 22 juni 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 30 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2537.
7.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.